ECLI:NL:RBDHA:2020:1458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
C/09/587940 / KG RK 20-185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 21 februari 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure tegen de Belastingdienst, stelde dat de rechter, mr. M.A. Dirks, vooringenomen was. Dit zou voortkomen uit de eerdere betrokkenheid van de rechter bij een klachtenprocedure en het feit dat de rechter onderwerp was van een onderzoek door de Nationale Ombudsman. Verzoeker meende dat deze omstandigheden een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opriepen.

De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de rechter eerder betrokken was bij de afhandeling van een klachtenprocedure onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Ook de afwijkende oordelen van de rechter in vergelijkbare zaken deden hier niet aan af. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen.

De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om het wrakingsverzoek te onderbouwen. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer: 2020/5
zaak- /rekestnummer: C/09/587940/ KG RK 20-185
Beslissing van 21 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M.A. Dirks,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de ontvanger van de Belastingdienst, CSB team 4 te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke bericht met bijlage van de zijde van verzoeker, ingekomen op 27 januari 2020, houdende onder meer het voorgenomen wrakingsverzoek;
- het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 4 februari 2020, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 11 februari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker,
- de rechter.
De belanghebbende is niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 19/1954 IW G D1 in de verzetsprocedure naar aanleiding van het (buiten zitting gegeven) oordeel dat de rechtbank niet bevoegd is te oordelen over het beroep in de zaak van verzoeker tegen de Belastingdienst.
2.2.
Aan verzoeker is bericht dat er op 4 februari 2020 een zitting zou plaatsvinden naar aanleiding van zijn verzetschrift en dat de rechter de behandelend rechter zou zijn. Verzoeker heeft vervolgens op 27 januari 2020 de rechter verzocht zich te verschonen. Verder heeft verzoeker aangekondigd dat hij de rechter ter zitting direct zou wraken, als geen vervolg zou worden gegeven aan het verzoek tot verschoning. Verzoeker heeft, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft in oktober 2019 bij het gerechtsbestuur van deze rechtbank een klacht ingediend (onder andere) naar aanleiding van het feit dat verschillende rechters van deze rechtbank verschillend oordelen over het beroep van verzoeker op zijn betalingsonmacht voor het griffierecht dat hij verschuldigd is voor zaken die hij bij de rechtbank aanhangig maakt. De rechter heeft, in zijn hoedanigheid van verantwoordelijk teamvoorzitter van het organisatieonderdeel van het cluster bestuursrecht dat de zaakstroom “buiten zitting zaken” behandelt, een reactie gegeven op deze klacht. De reactie van de rechter op de klacht is door het gerechtsbestuur geciteerd in de klachtafdoening. Twee van de drie klachten zijn ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechter in een aantal verzetzaken het beroep van verzoeker op betalingsonmacht voor het door hem verschuldigde griffierecht afgewezen, terwijl dat door een andere rechter is toegewezen. Verzoeker acht deze afwijkende handelwijze van de rechter absurd. Verzoeker heeft de Nationale Ombudsman verzocht onderzoek te doen naar de afdoening van de bij de rechtbank ingediende klacht en de stellingname van de rechter daarover. Naar aanleiding hiervan is de rechter voorwerp van een lopend onderzoek door de Nationale Ombudsman, aldus verzoeker, die zich op grond van het voorgaande op het standpunt heeft gesteld dat de rechter zijn verzetschrift niet kan behandelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer begrijpt het wrakingsverzoek aldus, dat verzoeker meent dat een groot risico bestaat op een subjectieve en partijdige beoordeling van zijn zaak door de rechter vanwege de eerdere betrokkenheid van deze rechter bij een klachtenprocedure en omdat er naar aanleiding van deze gang van zaken een onderzoek loopt bij de Nationale Ombudsman. Op grond van het voorgaande vreest verzoeker dat de rechter als persoon bevooroordeeld zal zijn en in het nadeel van verzoeker zal beslissen in de thans aanhangige verzetsprocedure.
3.3.
Het enkele feit dat de rechter eerder betrokken is geweest bij de afhandeling van een klachtenprocedure is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De omstandigheid dat het oordeel van de rechter in een negental zaken ondanks vergelijkbare feiten en omstandigheden is afgeweken van het oordeel van een collega rechter doet aan het voorgaande niet af. Ook de door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat de rechter voorwerp van onderzoek zou zijn door de Nationale Ombudsman rechtvaardigt, zonder nadere toelichting op dat punt (die ontbreekt), niet zonder meer de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.4.
Nu hetgeen door verzoeker is aangevoerd het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de wrakingskamer ook verder geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van de rechter, dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, zal het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O. van der Burg, S.M. Krans en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. M.T. Planken en E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.
de griffiers de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.