ECLI:NL:RBDHA:2020:14531
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 oktober 2019. Eiser had op 24 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel 'familie en gezin', om bij zijn jongere broer, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, in Nederland te kunnen verblijven. Nidos, als voogd van de broer, heeft de mvv-aanvraag voor eiser ingediend. Het primaire besluit van 5 november 2018 wees de aanvraag af, en de bezwaartermijn liep tot 3 december 2018. Eiser's gemachtigde heeft echter pas op 26 februari 2019 bezwaar gemaakt, wat door verweerder als niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het bezwaar buiten de termijn was ingediend.
Eiser betwistte de niet-ontvankelijkheid en voerde aan dat het bezwaar verschoonbaar te laat was, omdat het primaire besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het besluit op 6 november 2018 op de juiste wijze was bekendgemaakt aan Nidos, die als wettelijk vertegenwoordiger van de broer verantwoordelijk was voor de post. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat het besluit niet correct was bekendgemaakt, en concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiser geen gelijk, noch vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.