ECLI:NL:CRVB:2012:BY2265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2976 BPW + 11/2977 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellanten, vertegenwoordigd door A. te B., en de voormalige Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 12 april 2011, waarbij hun verzoek om pensioen en bijzondere voorzieningen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 werd afgewezen. De verweerder heeft het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de bezwaartermijn van zes weken hebben overschreden en dat zij geen omstandigheden hebben aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen.

De Raad heeft overwogen dat de termijnen voor het maken van bezwaar en beroep fatale termijnen zijn, wat betekent dat bij overschrijding daarvan een niet-ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken, tenzij er sprake is van een aanvaardbare reden voor verschoonbaarheid, zoals bedoeld in artikel 6:11 Awb. Appellanten hebben aangevoerd dat zij voor langere tijd in het buitenland verbleven en dat belangrijke post niet op tijd werd ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het doen of nalaten iets te doen door de persoon of personen aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene dient te komen. De omstandigheden die appellanten hebben aangevoerd, zoals het verzenden van het besluit in een niet herkenbare envelop, zijn niet voldoende om de termijnoverschrijding te verontschuldigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft derhalve de beroepen van appellanten ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2012.

Uitspraak

11/2976 BPW, 11/2977 BPW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellanten)
de voormalige Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 1 november 2012
PROCESVERLOOP
Deze gedingen, die aanvankelijk zijn gevoerd door de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), zijn in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WBP van de PUR.
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 12 april 2011, kenmerk BZ01312552 en BZ013125544 (bestreden besluiten).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Appellanten zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluiten van 27 december 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 in aanmerking te worden gebracht voor een pensioen en bijzondere voorzieningen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat de aan de aanvraag ten grondslag gelegde spoorwegstaking en de daaropvolgende hongerwinter in 1944 in zijn algemeenheid niet kunnen worden aangemerkt als verzet in de zin van de BPW.
1.2. Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt bij schrijven van 22 maart 2011, welke brief blijkens de gedingstukken op 24 maart 2011 door verweerder is ontvangen.
1.3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In dat verband heeft verweerder overwogen dat appellanten geen omstandigheden hebben aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Vaststaat dat appellanten de bezwaartermijn van zes weken als genoemd in artikel 6:7 van de Awb hebben overschreden.
2.2. In beroep hebben appellanten - evenals in bezwaar - aangegeven dat zij voor langere tijd in [S.] verbleven en dat de post werd verzorgd door een buurvouw en hun dochter. Zij zouden belangrijke post, afkomstig van onder andere verweerder, doorsturen naar het verblijfadres van appellanten in [S.]. De termijnoverschrijding is enerzijds ontstaan omdat deze belangenbehartigers onvoldoende alert waren en anderzijds omdat het besluit werd verzonden in een voor hun niet herkenbare of naar verweerder te herleiden envelop. Omdat in dezelfde envelop ook een brochure was gevoegd, is deze na opening als “reclame” aangemerkt, aldus appellanten.
2.3. De termijnen voor het maken van bezwaar en beroep zijn fatale termijnen. Dat betekent dat bij overschrijding daarvan een niet-ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken, tenzij er een aanvaardbare reden is voor verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 Awb.
2.4. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb. Hiertoe wordt overwogen dat het doen of nalaten iets te doen door de persoon of personen aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene dient te komen. Dat het besluit in een niet (direct) herkenbare envelop zou zijn verzonden, wat hier verder ook van zij, maakt het voorgaande niet anders.
2.5. Het voorgaande brengt mee dat de beroepen van appellanten ongegrond moeten worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot