ECLI:NL:RBDHA:2020:14512
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Poolse staatsburger na veroordeling voor ernstige misdrijven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 2014 of 2015 naar Nederland was gekomen, had zijn verblijfsrecht verloren na een veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf voor ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag. De Staatssecretaris beëindigde het verblijfsrecht van de eiser en verklaarde hem ongewenst, omdat zijn gedrag een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 1 september 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder zijn stelling dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn jonge leeftijd en het ontbreken van een sociale structuur in Nederland, niet voldoende waren meegewogen. Eiser betoogde dat hij zich had verbeterd en dat zijn gedrag niet langer een gevaar voor de samenleving vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser nog steeds een bedreiging vormde, gezien zijn ernstige strafrechtelijke verleden en het gebrek aan bewijs voor een positieve gedragsverandering.
De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op schending van de hoorplicht, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser werd vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.