ECLI:NL:RBDHA:2020:14482
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en opleggen inreisverbod na veroordeling voor doodslag en mishandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Azerbeidzjaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze werd door de verweerder ingetrokken met terugwerkende kracht tot 29 april 2017, de datum waarop eiser onherroepelijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor doodslag en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. Eiser had aangevoerd dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was en dat zijn positieve gedragsverandering in detentie niet was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de inmenging in het privé- en gezinsleven van eiser gerechtvaardigd was in het belang van de openbare veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM bij de intrekking van de verblijfsvergunning, maar dat dit gebrek niet leidde tot schending van de belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.