ECLI:NL:RVS:2019:3960
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H. Troostwijk
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en toetsing aan artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 november 2017 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning in te trekken. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 oktober 2018 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De staatssecretaris ging in hoger beroep, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.J. van den Broek, ook incidenteel hoger beroep instelde.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij niet had getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij de intrekking van de verblijfsvergunning. De rechtbank had terecht overwogen dat deze toetsing noodzakelijk was, ook in het geval van een verblijfsvergunning verleend op asielgronden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grief van de staatssecretaris faalde.
De Raad van State concludeerde dat de argumenten van de staatssecretaris en de vreemdeling in het incidenteel hoger beroep niet leidden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd bevestigd en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. N. Verheij en de leden mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, in aanwezigheid van griffier mr. O. van Loon.