ECLI:NL:RBDHA:2020:14411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL20.16453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Marokkaanse eiseres en haar kinderen niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiseres en haar twee minderjarige kinderen. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres eerder een aanvraag had gedaan die was afgewezen en dat zij in haar nieuwe aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank heeft de stellingen van de eiseres, waaronder de vrees voor vervolging in Marokko en de situatie van haar kinderen, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat Marokko als veilig land kan worden beschouwd en dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij of haar kinderen daar een onmenselijke behandeling te wachten staat. De rechtbank heeft de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De eiseres moet Nederland per direct verlaten en er is een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.16453

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , en haar kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,

eiseres,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink)

ProcesverloopBij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit heeft ook betrekking op de kinderen van eiseres.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer NL20.16454, plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1992. Haar twee kinderen zijn geboren op [geboortedatum 2] 2018.
2. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 18 januari 2019 afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Op 30 september 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 18 januari 2019. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5. Eiseres voert de volgende stellingen en stukken aan om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen. Eiseres heeft nieuwe documenten aan het tweede asielverzoek ten grondslag gelegd. Daarmee wenst zij aan te tonen dat zij vanwege overspel in Marokko te vrezen heeft voor vervolging van de Marokkaanse Staat, dan wel eerwraak van de zijde van haar man en/of familie. Verweerder had volgen haar meer onderzoek moet doen naar schending van artikel 3 EVRM; het weigeren van documenten zonder beoordeling van de authenticiteit, relevantie en bewijskracht is een te formalistische aanpak. Verweerder heeft niet, dan wel onvoldoende de situatie van haar kinderen bij de besluitvorming betrokken. Bij terugkeer komen haar kinderen in een situatie terecht die in strijd is met artikel 3 en 6 IVRK en artikel 8 EVRM. Eiseres vreest dat haar kinderen van haar worden afgenomen of in een kindertehuis worden geplaatst. Eiseres stelt dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom een inreisverbod is opgelegd.
6. Verweerder heeft in de documenten die eiseres bij haar herhaalde aanvraag heeft ingediend geen novum gezien en daarom de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gehandeld door erop te wijzen dat eiseres aannemelijk moet maken dat de documenten authentiek zijn. Verweerder heeft wel besloten door Bureau Documenten een onderzoek te laten instellen, maar na de rapportage dat de stukken niet te beoordelen zijn, heeft verweerder de documenten niet in de beoordeling betrokken, althans niet als relevant nieuw feit.
7. De rechtbank is bekend met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch (16-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:13451) maar ziet in dit geval geen aanleiding om de zaak aan te houden. De vraagstelling die daar aan de orde was, is hier niet van groot belang. Immers, zoals ter zitting door verweerder nader is toegelicht, ondanks de niet-ontvankelijkverklaring heeft verweerder wel een oordeel over de aanvraag van eiseres gegeven en geoordeeld dat nog steeds mag worden aangenomen dat Marokko voor eiseres een veilig land is.. Zoals ter zitting toegelicht heeft verweerder beoordeeld of er rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden waren, die tot een andere beslissing moesten leiden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de conclusie dat dit niet het geval is op juiste gronden getrokken en de mogelijke authenticiteit van de documenten verandert daar niets aan. Immers, hieruit valt als zodanig geenszins op te maken dat eiseres in Marokko voor vervolging te vrezen heeft of dat zij en/of haar kinderen daar een onmenselijke behandeling wacht. Dit kan uit de individuele documenten niet worden afgeleid, en al helemaal niet in combinatie met de door eiseres overgelegde rapporten en onderzoeken met een algemene strekking. Hierin is onder meer opgenomen dat Marokko de familiewetgeving moderniseert, aandacht heeft voor vrouwenrechten, het IVRK (verdrag voor de rechten van het kind) heeft ondertekend en de wetgeving daarop heeft aangepast. Wat betreft registratie van buitenechtelijke kinderen is een grote inhaalslag gemaakt en er is geen informatie waaruit blijkt dat de situatie voor de kinderen een verboden behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM zou inhouden, hoewel gelijkheid met kinderen uit een huwelijk nog niet gegarandeerd is, bijvoorbeeld wat betreft erfrecht (zie ‘The Legal Status of Children Born out of Wedlock in Morocco, Eva Schlumpf, University of Zurich). Door vrouwen ingezette echtscheidingen worden steeds gewoner (zie Länderrapport Algerien, Marokko, Tunesien). Daarnaast is er hulp voor alleenstaande moeders en is stigmatisering en uitsluiting daarom in principe niet te verwachten, zo meldt het rapport. Ook de stelling dat eiseres persoonlijk heeft te vrezen voor vervolging wegens overspel, is gebaseerd op een vermoeden dat niet door de huidige documenten wordt onderbouwd. Het vermoeden van eiseres is daartoe ontoereikend. Verweerder heeft in de overwegingen betrokken dat de stellingen dat de kinderen in Marokko niet geregistreerd kunnen worden en een mensonwaardig bestaan zullen leiden en dat Marokko voor haar zelf geen veilig land is, niet zijn onderbouwd en daarmee worden verworpen. Ook is niet gebleken dat de mogelijkheden om in Marokko te klagen of bescherming in te roepen bij voorbaat zinloos zijn.
9. Kortom, op geen enkele wijze heeft eiseres aannemelijk kunnen maken dat het rechtsvermoeden, dat Marokko een veilig land is, voor haar en haar kinderen geen opgeld doet omdat zij buitenechtelijke kinderen heeft dan wel de kinderen niet van de echtgenoot zijn.
10. Verweerder heeft op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet, besloten dat eiseres Nederland per direct moet verlaten. Verweerder heeft hiertoe naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat er grond is om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zal onderduiken, omdat zij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden om de termijn te verlengen. Omdat eiseres Nederland direct dient te verlaten, heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet daarnaast terecht een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.