ECLI:NL:RBDHA:2020:14384
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie en verblijfsrecht in Spanje
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn verblijfsvergunning in Spanje, een beroep deed op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Chavez-Vilchez, waarin werd gesteld dat zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, gedwongen zou worden de EU te verlaten als de aanvraag werd afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had afgewezen, omdat de eiser in Spanje een geldige verblijfsvergunning had en zijn dochter niet gedwongen werd om de EU te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat zijn dochter niet in Spanje kon verblijven, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een situatie zoals in het arrest Chavez-Vilchez en dat de aanvraag om het verblijfsdocument terecht was geweigerd.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris niet hoefde te toetsen of aan eiser verblijf moest worden toegestaan op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat dit niet relevant was voor de huidige aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.