ECLI:NL:RBDHA:2020:14355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen ongewenstverklaring na opheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opheffing van een ongewenstverklaring. Eiser, geboren in 1979 en van Surinaamse nationaliteit, had op 25 maart 2019 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 5 juni 2019, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard in een besluit van 18 december 2019. Eiser heeft op 14 januari 2020 beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 28 oktober 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, zoals neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser had niet aangetoond dat hij tien jaar buiten Nederland of vijf jaar buiten de EU had verbleven, en er waren geen bijzondere feiten of omstandigheden die zijn aanvraag konden onderbouwen. Eiser voerde aan dat hij slechts een kopie van een paspoort miste, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om het bestreden besluit te weerleggen.

Tijdens de procedure heeft verweerder op 7 mei 2020 de ongewenstverklaring van eiser opgeheven, waardoor het procesbelang in deze beroepsprocedure is komen te vervallen. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is, aangezien het doel van eiser al is bereikt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: G. Lantveld-Spalburg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om opheffing van de ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 14 januari 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020 middels een Skype-beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op 25 maart 2019 heeft eiser verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond tien jaar buiten Nederland of vijf jaar buiten de Europese Unie (hierna: EU) te zijn geweest en er geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn. Daarmee voldoet de aanvraag van eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing als neergelegd in artikel 6.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en paragraaf A4/3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Eiser heeft in bezwaar alsnog niet alle vereiste stukken overgelegd, nu een kopie van het paspoort van de periode tussen 15 augustus 2010 en 2 augustus 2018 ontbreekt. De overgelegde verklaring van Bureau Burgerzaken dat eiser sinds 21 juli 2010 ingeschreven staat in Suriname acht verweerder onvoldoende.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe aan dat enkel een kopie van het paspoort van 9 januari 2015 tot en met 12 december 2017 ontbreekt. Eiser is op dit moment in afwachting van een verklaring van de gemeente in Suriname hieromtrent. Eiser had in de voornoemde periode geen paspoort en was derhalve ook niet in staat om naar de EU of Nederland te reizen. Bij het beroepsschrift zijn de kopieën van paspoorten toegevoegd.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1
De rechtbank constateert dat verweerder in zijn verweerschrift d.d. 2 oktober 2020 te kennen heeft gegeven dat eiser op 5 februari 2020 verweerder heeft verzocht om terug te komen op het bestreden besluit. In de nieuwe procedure heeft verweerder bij besluit van 7 mei 2020 de ongewenstverklaring van eiser opgeheven naar aanleiding van de overgelegde stukken.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 12 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:805), is er sprake van procesbelang wanneer een belanghebbende bij het instellen van een rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken. Hetgeen eiser nastreeft in onderhavige beroepsprocedure, namelijk het opheffen van de ongewenstverklaring, is gelet op voornoemde besluit van 7 mei 2020 reeds bereikt. De rechtbank is van oordeel dat nu de ongewenstverklaring van eiser is opgeheven het procesbelang in onderhavige beroepsprocedure ontbreekt. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.