ECLI:NL:RBDHA:2020:14328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
NL20.14363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor Oekraïense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Oekraïense vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, die niet ter zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn waarnemer, mr. W.A. Berghuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 11 augustus 2020 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen duidelijkheid was over zijn verblijfplaats. Dit leidde tot de vraag of eiser nog recht had op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank overwoog dat, volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De gemachtigde van eiser kon niet bevestigen of eiser nog in Nederland verbleef en waar hij zich bevond. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14363
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Heida), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het door eiser
ingediende verzoek, geregistreerd onder het zaaknummer NL20.14364, plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is niet verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A. Berghuis, zijnde de waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit en is geboren op [1979] .
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij bericht van 14 augustus 2020 heeft verweerder de rechtbank te kennen gegeven dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) eiser op 11 augustus 2020 met onbekende bestemming (MOB) vertrokken heeft gemeld.
Bij bericht van 17 augustus 2020 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank te kennen gegeven dat eiser tijdelijk elders verblijft en het beroep wil handhaven. Ter zitting
heeft de waarnemer van eiser toegelicht dat de gemachtigde van eiser naar aanleiding van het bericht van verweerder van 14 augustus 2020 via whatsapp contact heeft gehad met eiser. Daarnaar gevraagd door de rechtbank heeft de waarnemer van de gemachtigde van eiser verklaard dat zij noch de gemachtigde van eiser zeker weet of eiser nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 februari 20191 volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
7. Gezien de omstandigheid dat de (waarnemer van de) gemachtigde van eiser niet weet of eiser nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft, de uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2019 en de omstandigheid dat eiser zelf ook niet ter zitting is verschenen stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
27 augustus 2020

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.