ECLI:NL:RBDHA:2020:14326
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van Oekraïense vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Oekraïense vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Heida, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy Kovacs, afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, de waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of eiser nog een rechtens te beschermen belang had bij de beoordeling van zijn beroep, gezien het feit dat hij op 11 augustus 2020 met onbekende bestemming was vertrokken, zoals gemeld door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA).
De rechtbank overwoog dat, volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien de gemachtigde van eiser niet kon bevestigen of eiser nog in Nederland verbleef, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen rechtens te beschermen belang meer had. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.