ECLI:NL:RBDHA:2020:14310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/09/594682 / HA ZA 20-587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door ProRail voor project PHS Rijswijk – Delft Zuid

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in de procedure tussen ProRail B.V. en de gedaagde, vertegenwoordigd door de vereffenaar, en de interveniënt. De zaak betreft een verzoek tot vervroegde onteigening van gronden die zijn aangewezen voor de realisatie van het project PHS Rijswijk – Delft Zuid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden zijn aangewezen in een Koninklijk Besluit van 13 februari 2020, waarbij de gedaagde als eigenaar is vermeld. De interveniënt, die op 1 mei 2020 eigenaar is geworden van de gronden, heeft verweer gevoerd tegen de onteigening, met name over het niet voldoen aan het onderhandelingsvereiste en de noodzaak van de verwerving van de gronden als werkterrein. De rechtbank heeft geoordeeld dat ProRail heeft voldaan aan het onderhandelingsvereiste, aangezien zij de gedaagde, in de persoon van de vereffenaar, een biedingsbrief heeft gestuurd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de noodzaak voor de onteigening van de gronden als werkterrein niet is aangetoond door de interveniënt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van ProRail tot vervroegde onteigening toegewezen, met een vaststelling van het voorschot op de schadeloosstelling voor de interveniënt op € 7.087,-. De rechtbank heeft ook een deskundigenonderzoek gelast voor de begroting van de schadeloosstelling en een publicatie van het vonnis in de aangewezen nieuws- en advertentiebladen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/594682 / HA ZA 20-587
Vonnis van 16 december 2020
in de zaak van
PRORAIL B.V., te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda,
tegen
[de Vereffenaar] ,in hoedanigheid van vereffenaar van de vennootschap in liquidatie
[gedaagde] ,te [plaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
en
[interveniënt], te [plaats 2] ,
interveniënt,
advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag.
Partijen zullen hierna ProRail, [gedaagde] en [interveniënt] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 augustus 2020.
1.2.
Op 13 november 2020 is meervoudig pleidooi gehouden, waarbij beide partijen aan de hand van pleitaantekeningen hun standpunt hebben toegelicht. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het Koninklijk Besluit van 13 februari 2020 waarin op verzoek van ProRail de gronden ter onteigening zijn aangewezen (hierna: het KB), is [gedaagde] vermeld als eigenaar van de ter onteigening aangewezen gronden (hierna: de gronden). De gronden zijn in het KB ter onteigening aangewezen voor de realisatie van het project PHS Rijswijk – Delft Zuid dat onder meer voorziet in het viersporig maken van het traject Rijswijk tot aan Delft Zuid, met bijkomende werken. Op een deel van de gronden zal het werk (spoorbaan, sloot en talud) worden gerealiseerd, de overige gronden zijn benodigd als werkterrein.
2.2.
Op 1 mei 2020 zijn de gronden, samen met het niet in de onteigening betrokken perceel [I] geleverd aan [interveniënt] . Hij is per die datum eigenaar. [interveniënt] heeft na het vonnis van 12 augustus 2020 waarin zijn verzoek tot tussenkomst in onderhavige procedure is toegestaan, bij conclusie van antwoord van 9 september 2020 verweer gevoerd tegen de gevorderde vervroegde onteigening. [interveniënt] concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van ProRail in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, althans de onteigening slechts goed te vinden voor de gronden die ProRail permanent nodig heeft. Het verweer van [interveniënt] richt zich op twee onderdelen: het niet voldoen aan het onderhandelingsvereiste als bedoeld in artikel 17 Onteigeningswet (Ow) en het ontbreken van de noodzaak voor de verwerving van de gronden bestemd als werkterrein. De rechtbank zal de verweren in deze volgorde bespreken.
Artikel 17 Ow
2.3.
[interveniënt] stelt dat ProRail niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet voldaan heeft aan het onderhandelingsvereiste van artikel 17 Ow. ProRail heeft namelijk nooit met [interveniënt] onderhandeld nadat haar bekend was geworden dat [interveniënt] op 1 mei 2020 de nieuwe eigenaar is geworden van de gronden. In plaats daarvan is ProRail op 5 juni 2020 direct overgegaan tot dagvaarden. Het niet naleven van het vereiste uit artikel 17 Ow heeft niet-ontvankelijkheid tot gevolg, aldus [interveniënt] .
2.4.
ProRail verweert zich hiertegen.. Zij wijst op het arrest van de Hoge Raad (HR) van 30 september 1998 (NJ 1999/411) waaruit volgt dat de onderhandelingsplicht uit artikel 17 Ow alleen geldt voor de in het KB genoemde eigenaar. In dat arrest en in het arrest van 24 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN1379) wijst de HR op artikel 18 Ow dat bepaalt dat de in het KB genoemde eigenaar moet worden gedagvaard: het verband tussen de artikelen 17 en 18 Ow pleit ervoor om aan te nemen dat de onderhandelingsplicht die voortvloeit uit artikel 17 Ow uitsluitend geldt ten aanzien van de bij KB aangewezen eigenaar. Dat is in onderhavig geval [gedaagde] . Dat betekent dat ProRail niet tekort is geschoten in haar onderhandelingsplicht, nu zij [gedaagde] , in de persoon van haar vereffenaar, een laatste bieding voor dagvaarding heeft gedaan.
2.5.
[interveniënt] heeft tegen de stellingen van ProRail geen verweer gevoerd. De rechtbank is met ProRail van oordeel dat uit de jurisprudentie van de HR volgt dat de onderhandelingsplicht uitsluitend ziet op de in artikel 18 Ow genoemde eigenaar. In dit geval is dat [gedaagde] . ProRail heeft de biedingsbrief van 17 april 2020 overgelegd die zij tussen het KB en de dagvaarding aan (de vereffenaar van) [gedaagde] heeft verzonden. De rechtbank komt tot de conclusie dat ProRail heeft voldaan aan het onderhandelingsvereiste en ziet geen aanleiding om ProRail op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren.
Werkterreinen
2.6.
[interveniënt] stelt dat de noodzaak tot onteigening van de gronden voor zover deze gebruikt gaan worden als werkterrein ontbreekt. De vorm en omvang van de werkterreinen lijkt ingegeven door de wens om mooie rechthoekige percelen te creëren. Zo faciliteert ProRail ook de gemeente Rijswijk die deze gronden uiteindelijk moet verwerven voor de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Sion – ’t Haantje, tweede herziening’. Op deze gronden komt namelijk op basis van dit bestemmingsplan een woonbestemming. Daarnaast kunnen de werkterreinen door de vormgeving niet als toegangsweg dienen, zodat dit argument van ProRail om de gronden als werkterrein te verwerven ook niet opgaat. Derhalve ontbreekt de noodzaak tot verwerving van deze tijdelijk voor werkterrein benodigde gronden. Dit betekent dat de vordering van ProRail tot onteigening daarvan moet worden afgewezen. De Kroon had de gronden bestemd als werkterrein niet ter onteigening mogen aanwijzen, aldus [interveniënt] .
2.7.
De rechtbank is gehouden de rechtmatigheid van het door de Kroon genomen onteigeningsbesluit inhoudelijk te toetsen, op grondslag van de reeds bij de Kroon tegen de onteigening naar voren gebrachte bezwaren. Deze toetsing is in beginsel marginaal, dat wil zeggen beperkt tot de vraag of de Kroon bij de afweging van de belangen van partijen in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de onteigening gerechtvaardigd is. Er is daarnaast slechts plaats voor een zelfstandige beoordeling van de noodzaak tot onteigening, en daarmee van de rechtmatigheid ervan, wanneer zich na de datum van het Koninklijk Besluit (hierna: het KB) gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden hebben voorgedaan die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de onteigening. In dat geval vindt een volledige toetsing plaats.
2.8.
Ten tijde van de administratieve onteigeningsprocedure was [gedaagde] nog eigenaar van de gronden. [gedaagde] heeft bij de Kroon geen verweer gevoerd tegen de onteigening. [interveniënt] heeft bij de Kroon weliswaar verweer gevoerd tegen de noodzaak van de onteigening, maar niet ten aanzien van de noodzaak tot onteigening van deze gronden. De gronden waren immers toen nog niet aan hem geleverd. Nu er ten aanzien van deze gronden geen verweer is gevoerd in de administratieve procedure, geldt de hoofdregel dat in de gerechtelijke procedure geen plaats is voor een beoordeling van dit verweer. In de omstandigheden dat [interveniënt] bij de Kroon een vergelijkbaar verweer heeft gevoerd ten aanzien van andere gronden, ziet de rechtbank geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Dit verweer van [interveniënt] tegen de onteigening treft daarom geen doel.
Onteigening
2.9.
Alle verweren van [interveniënt] tegen de gevorderde vervroegde onteigening zijn verworpen. De rechtbank is van oordeel dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Reden waarom de vordering van ProRail tot vervroegde onteigening voor toewijzing gereed ligt.
2.10.
[gedaagde] is in het KB aangemerkt als eigenaar. [gedaagde] is in deze procedure niet verschenen en heeft ook geen aanspraak op schadeloosstelling gemaakt. [interveniënt] is inmiddels eigenaar van de gronden. Niet in geschil is dat ProRail het bedrag aan schadeloosstelling in verband met de onteigening van de gronden dan ook aan [interveniënt] dient te betalen. [interveniënt] heeft de bij dagvaarding aangeboden schadeloosstelling verworpen. ProRail heeft aangeboden dat het voorschot op de schadeloosstelling kan worden bepaald op 100% van het aanbod, zodat nadere zekerheidsstelling achterwege kan blijven. Het voorschot op de schadeloosstelling zal daarom worden bepaald op 100% van het aanbod, te weten een bedrag van € 7.087,-. Dit voorschot dient aan [interveniënt] te worden uitgekeerd.
2.11.
Bij dagvaarding heeft ProRail een schadebeperkende bijkomende aanbieding gedaan, inhoudende dat de resterende percelen, die niet benodigd zijn voor de realisatie van het werk, door ProRail kunnen worden aangekocht. Dit gaat om het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie x] , nummer [I] ter grootte van [… 1] hectare en een resterend deel van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie x] , nummer [2] , ter grootte van [… 2] hectare (1/24e eigendom). ProRail biedt aan deze overhoeken tezamen groot 00.08.76 hectare, te kopen voor een bedrag van € 27.290,00, dan wel het door deskundigen of door de rechtbank vast te stellen aankoopbedrag. De rechtbank zal ProRail veroordelen tot gestanddoening van deze bijkomende aanbieding gedurende een periode van vier weken na dit onteigeningsvonnis.
2.12.
De rechtbank dient zich ingevolge artikel 54j Ow te laten voorlichten door deskundigen, aan wie de opdracht wordt gegeven de schadeloosstelling te begroten. Bij beschikking van 18 februari 2020 zijn mr. I.P.A. van Heijst, ing. P.H. Reinders Folmer en C.G. Plomp tot deskundigen benoemd. De opneming heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Gelet hierop bepaalt de rechtbank dat het in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/585936 / HA RK 19-731 uit te brengen voorlopig oordeel zal gelden als een concept-deskundigenrapport in deze onteigeningsprocedure. De rechtbank zal de deskundigen verzoeken om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen.
2.13.
Ten slotte zal de rechtbank een nieuws- en advertentieblad aanwijzen ter publicatie van dit vonnis.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt vervroegd de onteigening uit ten name en ten behoeve van ProRail van:
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie x] , nummer [1] , ter grootte van [aantal 1] hectare;
  • een deel ter grootte van [aantal 2] hectare en een deel ter grootte van [aantal 3] hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie x] , nummer [2] , ter grootte van [aantal 4] hectare;
vrij van alle lasten en rechten;
3.2.
stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor [interveniënt] vast op een bedrag van € 7.087,-;
3.3.
veroordeelt ProRail tot gestanddoening van het bijkomend aanbod zoals omschreven onder 2.11, gedurende vier weken na dit vonnis;
3.4.
verzoekt de deskundigen om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen;
3.5.
wijst het “AD/Haagsche Courant” en “Groot Rijswijk” aan als nieuws- en advertentieblad waarin de griffier van deze rechtbank de onder 3.1 vermelde beslissing bij uittreksel zal plaatsen;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, mr. I.A.M. Kroft en mr. W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 2184