In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in de procedure tussen ProRail B.V. en de gedaagde, vertegenwoordigd door de vereffenaar, en de interveniënt. De zaak betreft een verzoek tot vervroegde onteigening van gronden die zijn aangewezen voor de realisatie van het project PHS Rijswijk – Delft Zuid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden zijn aangewezen in een Koninklijk Besluit van 13 februari 2020, waarbij de gedaagde als eigenaar is vermeld. De interveniënt, die op 1 mei 2020 eigenaar is geworden van de gronden, heeft verweer gevoerd tegen de onteigening, met name over het niet voldoen aan het onderhandelingsvereiste en de noodzaak van de verwerving van de gronden als werkterrein. De rechtbank heeft geoordeeld dat ProRail heeft voldaan aan het onderhandelingsvereiste, aangezien zij de gedaagde, in de persoon van de vereffenaar, een biedingsbrief heeft gestuurd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de noodzaak voor de onteigening van de gronden als werkterrein niet is aangetoond door de interveniënt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van ProRail tot vervroegde onteigening toegewezen, met een vaststelling van het voorschot op de schadeloosstelling voor de interveniënt op € 7.087,-. De rechtbank heeft ook een deskundigenonderzoek gelast voor de begroting van de schadeloosstelling en een publicatie van het vonnis in de aangewezen nieuws- en advertentiebladen.