Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking in het kader van het op 22 juli 2020 ingekomen verzoek van:
[Y] ,
[X]
Procedure
- het verzoekschrift van de zijde van de vader, ingekomen op 22 juli 2020;
- het emailbericht van de zijde van de moeder van 5 augustus 2020;
- het verweerschrift van de zijde van de moeder, ingekomen op 2 september 2020;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 24 augustus 2020;
- de brief van 4 september 2020 met bijlagen van de zijde van de vader;
- de brieven van 4 september en 6 september 2020 met als bijlage (in twee delen) de pleitnotitie, van de zijde van de moeder;
- het bericht van 7 september 2020 met bijlagen, waaronder de pleitnotitie van de zijde van de vader.
- de vader, bijgestaan door zijn advocaten mr. M.M. van Maanen en mr. M.Q.M. Mosk en een tolk;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
- de bijzondere curator;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw [medewerker rvdK] .
voorwaardelijk, in het geval de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding toewijst, een voorlopige voogdij uit te spreken.
Beoordeling
“wilaya”genoemd. In de eerste plaats is dat de vader van het kind en in zijn afwezigheid de (over)grootvader van vaders zijde (artikel 1 Decreet-wet 119). Vrouwen zijn in beginsel belast met het zorgrecht over kinderen. Het zorgrecht wordt ook wel
“hadana”genoemd. Het zorgrecht over zowel jongens als meisjes eindigt op het moment van het bereiken van de leeftijd van vijftien jaar (art. 20 Wet 25 van 1929). De rechter kan het zorgrecht verlengen voor jongens tot de meerderjarige leeftijd en voor meisjes tot zij in het huwelijk treden. De personen belast met het zorgrecht zijn in eerste instantie de moeder van het kind en in haar afwezigheid de (over)grootmoeder van moeders zijde (art. 20 Wet 25 van 1929). In hun afwezigheid komt het zorgrecht toe aan vrouwelijke familieleden van de vader van het kind (in eerste instantie de grootmoeder).