ECLI:NL:RBDHA:2020:14260
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, die werd vertegenwoordigd door mr. M. Taheri. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Duren, had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 15 september 2020, ondanks dat zijn gemachtigde had laten weten dat zij niet aanwezig zouden zijn.
De rechtbank heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de autoriteiten te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser op 31 juli 2020 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde niet heeft laten weten dat zij nog contact heeft met eiser. Hierdoor concludeert de rechtbank dat er geen procesbelang meer is voor eiser.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 17 september 2020, en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.