Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
Eiser heeft op 7 november 2015 voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend in Nederland en daaraan het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft gesteld dat hij [eiser] is, dat hij is geboren op [geboortedag] 1976, dat hij afkomstig is uit Sinjar (Irak), dat hij de Iraakse nationaliteit heeft, dat hij soennitisch moslim is en dat hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 3 augustus 2014 met zijn vrouw en twee kinderen uit Sinjar is vertrokken omdat Islamitische Staat (IS) op die dag Sinjar zou binnenvallen. In de nacht ervoor waren er veel beschietingen en bombardementen. Eiser is toen door kennissen gebeld en die hebben verteld dat er in de dorpen in de buurt gevechten waren en dat eiser beter kon vertrekken omdat IS Sinjar zou binnenvallen. Eiser is vervolgens, voordat IS Sinjar binnenviel, met zijn gezin naar Bergen gevlucht. Daar hebben ze vijf à zes dagen buiten verbleven. Vervolgens kwamen eiser en zijn gezin terecht in een tijdelijk kamp voor ontheemden in Batifa, gelegen in het Zakho district (Irak), nabij de Turkse grens. In augustus 2015 heeft eiser dat kamp verlaten omdat in de buurt van Duhok gevechten waren tussen de Peshmerga’s en IS. Eisers gezin is in het kamp voor ontheemden achtergebleven.
Verweerder heeft deze asielaanvraag bij besluit van 1 februari 2017 afgewezen. Verweerder acht het geloofwaardig dat eiser afkomstig is uit Sinjar, dat hij soennitisch moslim is, dat hij de Iraakse nationaliteit heeft, dat hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en dat hij is gevlucht vanwege de veiligheidssituatie in Sinjar. Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn individuele relaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. In de provincie Ninewa, waar de woonplaats Sinjar onder valt, was namelijk sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Volgens verweerder had eiser echter een vestigingsalternatief in de stad Bagdad. Dit besluit is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 28 september 2017 (AWB 17/3372) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2017 (zaaknummer 201708539/1/V2) in rechte vast komen te staan.
Tweede (en huidige) asielaanvraag
Op 7 december 2018 heeft eiser een kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag (M35-O) bij verweerder ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Na zijn vorige asielprocedure is eiser opgevangen door de organisatie Home of Kurds, een christelijke, Koerdische organisatie. Tijdens zijn verblijf en deelname aan diensten bij die organisatie is eiser herkend door een persoon die dat heeft doorgespeeld naar mensen in Irak. Naar aanleiding daarvan zijn eisers vrouw en kinderen ontvoerd in Irak door IS en ongeveer 26 dagen vastgehouden. Er is om losgeld ($ 10.000) gevraagd en er is gedreigd dat eiser zal worden gedood als hij terugkeert naar Irak omdat hij een ongelovige is geworden. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag de volgende documenten overgelegd:
- Een e-mail van Home of Kurds waarin staat dat eiser al geruime tijd hun Koerdische kerkdiensten in Rotterdam bezoekt, van 28 november 2018;
- Kopieën van een aantal processtukken uit Irak (met Engelse vertaling) naar aanleiding van de ontvoering van eisers vrouw en kinderen op 5 januari 2018;
- Bevel tot aanhouding en opsporing van [naam] van 25 september 2018;
- Verklaring van verdachte [naam] van 21 oktober 2018;
- Verklaring van verdachte [naam] van 21 oktober 2018;
- Verklaring van getuige [naam] van 23 september 2018;
- Een verklaring van getuige [naam] van 25 september 2018;
- Aanhoudingsverklaring van [naam] van 11 oktober 2018;
- Verwijzingsbrief getuigenverklaring [naam] van 25 september 2018;
- Notitie van arrestatie en onderzoek van 25 september 2018;
- Verklaring van verdachte [naam] van 21 oktober 2018;
- Verlenging hechtenis van verdachte [naam] tot 28 oktober 2018;
- Verklaring van [naam] , chief of [naam] , over onveilige situatie in regio Sinjar van 26 september 2018.
4. Verweerder heeft op 17 januari 2018 een voornemen uitgebracht en bij besluit van 31 januari 2019 de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Vervolgens heeft verweerder dat besluit weer ingetrokken. Op 29 oktober 2019 is eiser in het kader van zijn opvolgende asielaanvraag gehoord. Tijdens dat gehoor heeft eiser opnieuw verklaard dat zijn vrouw en kinderen door IS zijn ontvoerd omdat bekend is geworden dat eiser in Nederland kerkdiensten heeft bezocht en dat het zowel met hem als zijn gezin sinds die gebeurtenis slecht gaat. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij moslim is en dat hij niet is bekeerd tot het christendom. Eiser heeft verklaard dat hij wel gebruik maakt van de diensten die de organisatie Home for Kurds aanbiedt omdat zij meer hulp bieden dan islamitische organisaties. Verder heeft eiser gesteld dat hij bij terugkeer in Iran gevaar loopt in verband met een toegedichte bekering. Voorts heeft eiser tijdens het gehoor verklaard dat het gebied Sinjar onveilig is door de bombardementen van Turkse vliegtuigen. Op 31 oktober 2019 heeft verweerder een nieuw voornemen uitgebracht en bij besluit van 4 november 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ook dat laatste besluit is door verweerder weer ingetrokken.
Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit
5. Op 21 april 2020 heeft verweerder opnieuw een voornemen uitgebracht en in het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het (eerste) procesdossier niet kan worden aangemerkt als nieuw element of bevinding. Uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat men niet over (voldoende) betrouwbaar vergelijkings- en/of referentiemateriaal beschikt om onderzoek te doen naar de authenticiteit ervan. De andere overgelegde documenten kunnen volgens verweerder ook niet als nieuwe elementen of bevindingen worden beschouwd omdat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat die documenten mogelijk niet opgemaakt en afgegeven zijn door een daartoe bevoegde instantie. Eiser heeft met de overgelegde documenten dus niet geloofwaardig gemaakt dat zijn gezinsleden zijn ontvoerd door leden van IS doordat bekend is geworden dat eiser in Nederland naar de organisatie Home for Kurds is gegaan. Daarnaast acht verweerder de gestelde ontvoering in begin 2018 niet geloofwaardig omdat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe IS achter de gestelde bekering van eiser in Nederland is gekomen. Ook stelt verweerder dat eiser niet geloofwaardig heeft gemaakt dat hem wordt toegedicht dat hij zich heeft afgewend van het islamitisch geloof enkel vanwege de bezoeken aan de kerkdiensten van Home for Kurds. Verder acht verweerder het bevreemdend dat toen de vrouw van eiser weigerde mee te werken, zij is vrijgelaten in ruil voor geld en dat IS de moeite zou nemen om de vrouw van eiser te ontvoeren in de hoop dat eiser zou terugkeren naar Irak om hem de doodstraf op te leggen. Tot slot acht verweerder het eveneens bevreemdend dat het onderzoek op 19 september 2018 is afgesloten en dat kort daarna, op 25 september 2018, toch een opsporingsbevel is uitgevaardigd.
Het standpunt van eiser
6. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij voert het volgende aan. Het automatisch buiten beschouwing laten van documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld is in strijd met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese unie en artikel 40 van Richtlijn 2013/32/EU, in samenhang gelezen met artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2011/95/EU. Verweerder heeft het onderzoeksdossier dan ook ten onrechte buiten beschouwing gelaten en niet mee genomen bij de beoordeling van het asielrelaas. In dat verband heeft eiser verwezen naar de prejudiciële vragen die deze rechtbank en zittingsplaats op 16 december 2019 heeft gesteld in de uitspraak met ECLI:NL:RBDHA:2019:13451. Verder voert eiser aan dat verweerder zich er van moet vergewissen of de bevindingen van Bureau Documenten inzichtelijk en concludent zijn. Op 25 juni 2020 heeft eiser kritische kanttekeningen geplaatst maar in het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de bevindingen wel voldoende inzichtelijk en concludent zijn. Verweerder verwijst alleen naar de reactie van Bureau Documenten op 11 juni 2020. Dat levert een motiveringsgebrek op. De overige overwegingen zijn gebaseerd op de eerdere overwegingen dat geen sprake is van originele documenten. Als de documenten wel echt zijn, dan blijkt daaruit dat de verklaringen van eiser overeen komen met wat in de documenten staat vermeld. In dat geval zou het niet meer redelijk zijn om van hem te verwachten dat hij onderbouwt dat de cellen van IS nog naar hem op zoek zijn en waarom zij zouden denken dat eiser bekeerd is. Dit is namelijk opgenomen in de officiële stukken als verklaring voor de ontvoering van zijn vrouw.Het oordeel van de rechtbank 7. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 12 december 2018 blijkt dat wegens het ontbreken van (voldoende) betrouwbaar vergelijkings-/referentiemateriaal geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van het onderzoeksdossier. Gelet op deze uitkomst heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het onderzoeksdossier niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 16 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13451, over deze kwestie prejudiciële vragen gesteld. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van die prejudiciële vragen. Nog daargelaten de vraag of het politiedossier van 27 pagina’s dat in de verklaring van onderzoek van 11 juni 2020 wél is beoordeeld hetzelfde is als het onderzoeksdossier, is verweerder in het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, inhoudelijk ingegaan op het onderzoeksdossier. Verweerder heeft het onderzoeksdossier niet bij voorbaat buiten beschouwing gelaten omdat de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld maar heeft de inhoud ervan bij zijn beoordeling betrokken. 8. Tussen partijen is met name geschil is of verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat de verklaring van Bureau Documenten van 11 juni 2020 inzichtelijk en concludent is.
9. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 28 februari 2020 in twee uitspraken (ECLI:NL:RVS:2020:628 en ECLI:NL:RVS:2020:636) overwogen dat Bureau Documenten onderdeel is van het ministerie van Justitie en Veiligheid en daarom functioneert onder de verantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter wel onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan hij niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. Ook kan hij niet volstaan met het ter controle aanbieden van de onderliggende stukken aan de rechtbank. Een dergelijke situatie doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een verklaring van onderzoek in relatie tot de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als die bevindingen niet logischerwijs tot de daaraan verbonden conclusies leiden. Ook als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat een verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, zal verweerder nader invulling moeten geven aan zijn vergewisplicht. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door zelf de onderliggende stukken van de desbetreffende verklaring van onderzoek in te zien dan wel door Bureau Documenten nader te bevragen over de totstandkoming van de conclusies. Op deze wijze kan hij controleren of een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. 10. Verweerder hoeft, gelet op de vaak zwaarwegende belangen die geheimhouding rechtvaardigen, de verkregen vertrouwelijke informatie vervolgens in de bestuurlijke fase niet met de desbetreffende vreemdeling te delen. Hij moet de vreemdeling wel gemotiveerd berichten of, en zo ja in hoeverre hij de conclusies van Bureau Documenten onderschrijft nadat hij de onderliggende stukken heeft ingezien, of nadat hij nadere informatie bij Bureau Documenten heeft ingewonnen. Op grond daarvan kan verweerder besluiten een verklaring van onderzoek geheel, gedeeltelijk of niet aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. In de procedure bij de rechter kan verweerder een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
11. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS: 2020:1903) dat als Bureau Documenten een door de vreemdeling overgelegd officieel document vals heeft bevonden en een contra-expertise ontbreekt, een vreemdeling de mogelijkheid heeft om concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren te brengen. Het moet dan gaan om twijfel die afbreuk doet aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het rapport gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Als daarmee voldoende twijfel gezaaid is, dan moet verweerder Bureau Documenten nader bevragen en deugdelijk motiveren waarom hij dat rapport desondanks aan zijn besluitvorming ten grondslag legt. De bestuursrechter kan vervolgens bepalen of hij aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de onderliggende stukken in te zien.
12. De rechtbank stelt vast dat Bureau Documenten in een verklaring van onderzoek van 26 februari 2020 heeft geconcludeerd dat de door eiser overgelegde getuigenverklaring van 25 september 2018, de verwijzingsbrief opnemen verklaring van 25 september 2018, het aanhoudingsbevel van 25 september 2018, de getuigenverklaring van 23 september 2018, de verklaring van de verdachte van 21 oktober 2018, het verzoek tot verlenging van de voorlopige hechtenis op 21 oktober 2018, het arrestatierapport van 11 oktober 2018 en het volledige politiedossier mogelijk niet opgemaakt en afgegeven zijn door een daartoe bevoegde instantie. Daarnaast heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de verklaring van A.Y. Qasim van 26 september 2018 niet origineel is. In de zienswijze van 25 mei 2020 zijn namens eiser kritische aantekeningen geplaatst bij deze verklaring van Bureau Documenten. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 8 juni 2020 in het kader van zijn vergewisplicht een nadere toelichting aan Bureau Documenten gevraagd. Het vragen van een nadere toelichting aan Bureau Documenten impliceert dat eiser volgens verweerder voldoende twijfel heeft gezaaid over het rapport van Bureau Documenten van 26 februari 2020. Op 11 juni 2020 heeft Bureau Documenten een nadere toelichting op het rapport van 26 februari 2020 gegeven. Bureau Documenten heeft daarin toegelicht dat specificaties betreffende de vastgestelde afwijkingen niet in detail vermeld worden omdat die informatie (toekomstige) onderzoeksprocessen schade kan toebrengen. Verder heeft Bureau Documenten toegelicht dat er onregelmatigheden zijn aangetroffen bij de opmaak en afgifte van een groot aantal van de onderzochte documenten en dat die onregelmatigheden mede hebben geleid tot de conclusie dat de meeste documenten mogelijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Op 25 juni 2020 is namens eiser aangegeven dat het rapport nog steeds niet concludent is en vragen oproept.
13. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de conclusie van de verklaring van onderzoek van 11 juni 2020 in relatie tot de bevindingen van dat onderzoek vragen oproepen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Eiser heeft er terecht op gewezen dat uit de verklaring van onderzoek niet duidelijk blijkt op grond van welke bevindingen Bureau Documenten tot de conclusie is gekomen dat de documenten 1 tot en met 7 mogelijk niet opgemaakt en afgegeven zijn door een daartoe bevoegde instantie. In de verklaring van onderzoek met betrekking tot document 1 worden onder 2.1 de volgende bevindingen opgesomd:
“1. De vaste gegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek. 2. De variabele gegevens zijn handmatig op het document aangebracht. 3. Het document is voorzien van een handtekening en inktstempelafdrukken. 4. Het document is voorzien van een vertaling.”.Vervolgens luidt de conclusie onder 2.2:
“Gelet op het gestelde in 2.1 is het document mogelijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie.”.Eiser heeft er terecht op gewezen dat de bevinding dat het document is voorzien van een handtekening en inktstempelafdrukken en dat een vertaling is overgelegd, niet dwingend leidt tot de conclusie dat het document mogelijk niet opgemaakt en afgegeven is door een daartoe bevoegde instantie.
Dat geldt ook voor de documenten onder punt 3 tot en met 8, waarbij ook eerst drie à vier bevindingen worden opgesomd en vervolgens wordt geconcludeerd dat gelet op die bevindingen de documenten mogelijk niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. De nadere toelichting van Bureau Documenten neemt die onduidelijkheid niet weg.
14. Daarnaast valt uit de verklaring van Bureau Documenten niet af te leiden waarom het feit dat de vaste gegevens op de documenten zijn aangebracht met een reproductietechniek leidt tot de conclusie dat ze mogelijk niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie (zie ook punt 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1195). Ook is niet duidelijk hoe het feit dat in het arrestatierapport een wijziging/verschrijving zichtbaar is in de afgiftedatum van de rechter en daarbij geen waarmerk is geplaatst leidt tot de conclusie dat het arrestatierapport mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ook valt uit de verklaring van Bureau Documenten niet af te leiden waarom het feit dat het politiedossier bestaat uit 27 pagina’s, die deels origineel handgeschreven zijn en deels middels een doorslag, dat de meeste pagina’s zijn voorzien van een handtekening en sommige pagina’s zijn voorzien van een of meer inktstempelafdrukken leidt tot de conclusie dat het document mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. 15. De verklaring van onderzoek roept in zoverre dus vragen op omdat de bevindingen – zonder nadere toelichting – niet logischerwijs leiden tot de daaraan verbonden conclusies. De vergewisplicht van verweerder brengt in deze situatie dan ook met zich mee dat hij had moeten nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen en een nadere motivering had moeten geven. De nadere toelichting van Bureau Documenten van 11 juni 2020 is daarvoor onvoldoende omdat daarmee de vragen en onduidelijkheden niet zijn weggenomen. Bureau Documenten schrijft dat er onregelmatigheden zijn aangetroffen bij de opmaak en afgifte van een groot aantal van de onderzochte documenten en dat die onregelmatigheden mede hebben geleid tot de conclusie dat de meeste documenten mogelijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven, maar niet duidelijk is op welke onregelmatigheden Bureau Documenten dan doelt. De rechtbank onderkent dat Bureau Documenten niet in detail de afwijkingen kan vermelden maar niet is gebleken dat verweerder zelf de onderliggende stukken heeft ingezien. Daarnaast heeft verweerder in het geheel niet gemotiveerd in hoeverre hij de conclusies van Bureau Documenten onderschrijft nadat hij nadere informatie van Bureau Documenten heeft ingewonnen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat Bureau Documenten naast hun nadere toelichting nog wat andere gevoelige interne informatie hebben gedeeld met verweerder en dat de beslismedewerker zich op grond daarvan ervan heeft vergewist of de conclusie stand kan houden. Dit blijkt echter op geen enkele wijze uit het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitsluitend gesteld dat de verklaring van Bureau Documenten een deskundigenonderzoek is, dat de gemachtigde van eiser geen deskundige is op het gebied van documentonderzoek en dat vragen en kritische kanttekeningen onvoldoende zijn om aan het deskundigenonderzoek van Bureau Documenten te twijfelen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de beslismedewerker heeft gecontroleerd of de conclusie van Bureau Documenten stand kan houden. Daarnaast handelt verweerder met het voorgaande niet in overeenstemming met voornoemde uitspraken van de Afdeling waarin is overwogen dat verweerder niet kan volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek, dat een vreemdeling de mogelijkheid heeft om concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren te brengen en dat als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat de redenering in een verklaring van onderzoek begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop aansluiten, hij Bureau Documenten nader moet bevragen en deugdelijk moet motiveren waarom hij de verklaring desondanks aan zijn besluitvorming ten grondslag legt. Verweerder heeft dit niet gedaan en daarom niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat verweerder in ieder geval niet kan volstaan met het verwijzen naar het rapport van Bureau Documenten van 11 juni 2020, meer specifiek paragraaf 11 met als titel ‘Vergewisplicht’. De vergewisplicht rust immers op verweerder en niet op Bureau Documenten. De beroepsgrond van eiser slaagt.
16. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank evenwel onderzoeken of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
17. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat als het onderzoek van Bureau Documenten niet ten grondslag had kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit, de situatie ontstaat dat de authenticiteit van de documenten niet vaststaat. Het is een opvolgende asielaanvraag en de bewijslast ligt daarom op eiser. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de motivering van het bestreden besluit ook zonder het rapport van Bureau Documenten dragend is omdat er tussen de twee setjes documenten tegenstrijdigheden zitten, IS op het moment van de gestelde ontvoering niet meer erg aanwezig was in het gebied, het bevreemdend is dat IS het op eiser gemunt heeft en onduidelijk is waarom de informatie dat eiser in Nederland Home of Kurds bezoekt is doorgespeeld naar Irak.
18. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het voornemen en het bestreden besluit niet alleen de conclusies van Bureau Documenten ten grondslag heeft gelegd, maar ook is ingegaan op de door eiser afgelegde verklaringen. Verweerder heeft in dit verband aan eiser tegengeworpen dat de gestelde ontvoering van zijn gezinsleden begin 2018 niet aannemelijk is omdat IS destijds al geruime tijd uit Sinjar en omgeving was verjaagd, dat het bevreemdend is dat IS de moeite zou nemen om de vrouw van eiser in die regio te ontvoeren in de hoop dat eiser zou terugkeren naar Irak om hem de doodstraf op te leggen en dat het bevreemdend is dat eisers vrouw is vrijgelaten voor geld nadat zij weigerde mee te werken. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe IS erachter zou zijn gekomen dat hij in Nederland kerkdiensten van Home for Kurds bezoekt en mogelijk is bekeerd, dat hij niet heeft onderbouwd dat de ontvoerders van zijn echtgenote en kinderen leden van IS waren, dat het bevreemdt dat op 25 september 2018 een opsporingsbevel is uitgevaardigd terwijl de zaak kort daarvoor, op 19 september 2018, is geseponeerd en dat sprake is van een tegenstrijdigheid tussen de verklaring van eiser en de verklaring van de gestelde verdachte ten aanzien van het doel van de ontvoering.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met alleen de hiervoor weergegeven tegenwerpingen, en dus zonder het rapport van Bureau Documenten, het bestreden besluit niet voldoende dragend heeft gemotiveerd. Voor zover verweerder ter zitting met zijn opmerking dat als het onderzoek van Bureau Documenten niet ten grondslag had kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit, de situatie ontstaat dat de authenticiteit van de documenten niet vaststaat, heeft bedoelen te zeggen dat aan die documenten dan alsnog geen waarde toekomt, overweegt de rechtbank dat dat nog maar de vraag is. Hierover zijn prejudiciële vragen gesteld die nog niet zijn beantwoord. Als ervan uitgegaan moet worden dat de overgelegde documenten echt zijn vallen daarmee vrijwel alle tegenwerpingen van verweerder weg. Uit de documenten blijkt bijvoorbeeld dat de verdachte heeft verklaard dat hij bij IS hoort en eisers vrouw en gezin heeft ontvoerd omdat eiser in Nederland is afgekeerd van de islam. Eisers verklaringen vinden steun in de inhoud van de overgelegde documenten. Verweerders toelichting ter zitting dat er tegenstrijdigheden zitten tussen de tweede overgelegde setjes documenten is daarnaast feitelijk onjuist. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, blijkt uit de overgelegde documenten niet dat er eerst een bevel tot aanhouding en opsporing is geweest en dat daarna de zaak is geseponeerd. Uit de documenten blijkt dat de zaak op 19 september 2018 is geseponeerd en dat op 25 september 2018 een bevel tot aanhouding en opsporing is uitgevaardigd. Verder heeft verweerder ter zitting gesteld dat IS op het moment van de gestelde ontvoering niet meer erg aanwezig was in de regio, maar verweerder is daarbij niet ingegaan op de door eiser overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 20 mei 2020 waarin staat vermeld dat IS ondergronds nog wel actief was in de regio waar eisers gezin woonde. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich zonder nadere motivering niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vreemd is dat tegen eisers vrouw is gezegd dat zij ervoor moest zorgen dat eiser zich weer tot de islam ging wenden en dat de verdachte tegen de politie heeft gezegd dat ze eiser wilden vermoorden. Eiser heeft in de zienswijze daarover aangevoerd dat als tegen zijn vrouw zou zijn gezegd dat ze hem willen vermoorden, de kans klein was geweest dat hij naar Irak zou terugkeren. In het bestreden besluit is hier niet op ingegaan en is deze stelling niet betwist.
20. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De conclusie
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nadere motivering moeten geven en vervolgens een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).