ECLI:NL:RBDHA:2020:14205
Rechtbank Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Einde van de strafvervolging wegens langdurige inactiviteit van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure naar aanleiding van een voordracht van de rechter-commissaris ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, die werd verdacht van het medeplegen van zware mishandeling, had herhaaldelijk navraag gedaan naar de voortgang van zijn strafzaak, maar het Openbaar Ministerie had gedurende een lange periode geen actie ondernomen. De rechtbank oordeelde dat de langdurige inactiviteit van het Openbaar Ministerie onredelijk was en dat de vervolging niet voortgezet kon worden. De rechtbank benadrukte dat artikel 29f Sv niet alleen bedoeld is om de verdachte zekerheid te bieden, maar ook om nodeloze vertraging in de strafvervolging te voorkomen. Ondanks dat de officier van justitie tijdens de raadkamerprocedure een datum voor een inhoudelijke behandeling had voorgesteld, was dit onvoldoende om de zaak voort te zetten. De rechtbank verklaarde de zaak tegen de verdachte als geëindigd, zoals bedoeld in artikel 29f Sv.