ECLI:NL:RBDHA:2020:14180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
NL20.15330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Dublinclaimant en de rechtmatigheid van de aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser die als Dublinclaimant werd aangemerkt. De eiser, die de Algerijnse nationaliteit claimt, was op 11 augustus 2020 door de politie aangehouden. De aanhouding vond plaats omdat hij op een bootje sliep en niet kon voldoen aan het verzoek om zijn identiteitsbewijs. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding strafrechtelijk was en dat er geen vreemdelingenrechtelijke aanleiding was om om legitimatie te vragen. De rechtbank stelde vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door de eiser, die ook een verzoek om schadevergoeding had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd op basis van de Dublinverordening, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestond en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser over de rechtmatigheid van zijn aanhouding en de medische zorg in het detentiecentrum. De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende was en dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet de benodigde medische zorg had ontvangen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15330
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993]
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat daardoor de bewaring ook van begin af aan onrechtmatig was. Volgens eiser blijkt uit het proces-verbaal ‘aanhouding verdachte’ van 11 augustus 2020 niet dat hij is staandegehouden op grond van verdenking van een strafbaar feit. De grond van zijn aanhouding staat namelijk niet vermeld. Ook is volgens eiser geen sprake van staandehouding op grond van de Vreemdelingenwet, omdat zijn aanwezigheid op een boot geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf oplevert.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal ‘aanhouding verdachte’ van 11 augustus 2020 staat bij ‘grond aanhouding’ niets ingevuld. Uit het proces-verbaal blijkt echter voldoende duidelijk waarom eiser is aangehouden. Eiser sliep buiten op een bootje en reageerde aanvankelijk niet op de politie, die op fietssurveillance was en hem in die boot zagen liggen/slapen. Na herhaaldelijk roepen werd hij wakker. Verbalisanten vroegen eiser om zijn identiteitskaart, maar deze kon eiser niet overleggen. Vervolgens hebben de verbalisanten eiser aangehouden wegens overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Uit het proces-verbaal volgt daarmee voldoende duidelijk dat er geen vreemdelingenrechtelijke aanleiding was om eiser te vragen om zijn legitimatiebewijs. Er was sprake van een strafrechtelijke aanhouding. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de voor toetsing van strafrechtelijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Eiser stelt verder dat hij tot aan het vertrekgesprek op 14 augustus 2020 niet is bezocht door de medische dienst in het detentiecentrum en dat hij medicijnen nodig heeft voor zijn huidziekte.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In de maatregel van bewaring staat vermeld dat eiser in het detentiecentrum een intake krijgt en dat de medische dienst zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij deze intake niet heeft gekregen. Al zou eiser de intake niet hebben gekregen, dan kon eiser alsnog zelf vragen om medische hulp. Dit is eiser ook verteld in het vertrekgesprek op 14 augustus 2020. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij inmiddels wel is bezocht door een arts. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Tot slot merkt de rechtbank nog het volgende op. Eiser vraagt zich af wat er gaat gebeuren met de overdracht, nu het claimverzoek door Spanje op 20 augustus 2020 is afgewezen. Verweerder heeft hierover op de zitting opgemerkt dat de Dublinafdeling per mail is gevraagd of een verzoek om heroverweging is gestuurd aan Spanje. Daar was ten tijde van de zitting nog geen antwoord op. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
zaken op dit moment voldoende voortvarend is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.