In deze zaak heeft verzoekster, die eerder door het Gerechtshof Den Haag was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 99.940,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een verzoek ingediend tot kwijtschelding van de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan over dit verzoek. De rechtbank oordeelde dat een verzoek tot kwijtschelding ook door de veroordeelde zelf kan worden gedaan, zelfs als er geen sprake is van betalingsonmacht. De rechtbank wees het primaire verzoek tot kwijtschelding af, omdat het onwenselijk zou zijn dat de dreiging van gijzeling bij wanbetaling zou vervallen. Echter, het subsidiaire verzoek werd toegewezen, waarbij de Staat werd opgedragen om de reeds betaalde en nog te betalen bedragen periodiek door te betalen aan de benadeelde derde, tegen finale kwijting van de ontnemingsmaatregel. Dit besluit werd genomen in het licht van de belangen van de benadeelde partij en de noodzaak om dubbele betalingen te voorkomen. De rechtbank benadrukte dat de ontnemingsmaatregel bedoeld is om financieel onrechtmatig verkregen voordeel niet lonend te maken, en dat de verhaalspositie van benadeelden niet mag worden ondermijnd.