ECLI:NL:RBDHA:2020:14170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
09/113266-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na detentie van een minderjarige in politiecel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van een minderjarige verzoeker, die niet in verzekering was gesteld maar wel een nacht op het politiebureau is opgehouden. De verzoeker, die op het moment van de aanhouding 14 jaar oud was, had een verzoek ingediend op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte die in een vergelijkbare situatie verkeerde wel schadevergoeding had ontvangen. De rechtbank overwoog dat het openbaar ministerie ten onrechte had aangenomen dat de medeverdachte in verzekering was gesteld, wat leidde tot de toewijzing van diens verzoek. De rechtbank oordeelde echter dat verzoeker, ondanks dat hij niet in verzekering was gesteld, recht had op een schadevergoeding voor immateriële schade op basis van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank vond het redelijk en billijk om een vergoeding toe te kennen van € 105,00 per dag voor de tijd die verzoeker in de politiecel had doorgebracht. De rechtbank kende uiteindelijk een bedrag van € 105,00 toe aan verzoeker, ten laste van de Staat, en wees het overige verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/113266-20
Raadkamernummer: 20-1473
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. A. Fakiri, op het adres Nieuwe Uitleg 15, 2514 BP Den Haag
(hierna: verzoeker).

Inleiding

Tegen verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een (poging tot) diefstal met geweld, al dan niet in vereniging gepleegd. De zaak is op 24 april 2020 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft op 20 mei 2020 het verzoekschrift van de verzoeker ontvangen. De rechtbank is bevoegd tot behandeling van dit verzoek.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 6 oktober 2020 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het strafdossier met bovenstaand parketnummer.
Verzoeker is - hoewel daartoe goed opgeroepen - niet verschenen. Aanwezig was zijn gemachtigd raadsman, mr. A. Fakiri.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de schade welke verzoeker, als gevolg van
detentie heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 105,-. Verzoeker is ter zake van deze strafzaak in de nacht van 23 op 24 april 2020 opgehouden voor onderzoek op het politiebureau. Hij was op dat moment 14 jaar oud. Door het ondergaan van deze detentie in het politiebureau heeft de verzoeker schade geleden, bestaande uit immateriële schade. De raadsman heeft zich in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat verzoeker een beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt nu het gelijkluidende verzoekschrift van de medeverdachte in deze strafzaak [naam] ) zal worden toegewezen. Ook [medeverdachte] is niet in verzekering gesteld; hij is net als verzoeker een nacht opgehouden op het politiebureau.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – hoewel verzoeker weliswaar geen beroep toekomt op artikel 533 Sv, nu hij niet in verzekering is gesteld –minderjarigen slechts in uitzonderlijke gevallen gedetineerd mogen worden, zo volgt uit artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Op grond van het IVRK mag telkens verwacht worden dat wordt afgewogen of een verblijf in een politiecel noodzakelijk is en zo ja, of de minderjarige het verhoor niet thuis afgewacht kan worden. Van een dergelijke belangenafweging is in onderhavige zaak niet gebleken. Aan verzoeker dient op grond van artikel 5 EVRM immateriële schadevergoeding te worden toegekend. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 februari 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:2759).

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker geen beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij op basis van de stukken niet kan zien of de [medeverdachte] wel of niet in verzekering is gesteld. Het openbaar ministerie is er bij de voorlopige beoordeling van het verzoekschrift van [medeverdachte] – blijkens het voorlopig standpunt van het openbaar ministerie – vanuit gegaan dat hij in verzekering is gesteld. Mogelijk is dat een fout geweest van de zijde van het openbaar ministerie, maar verzoeker in onderhavige zaak kan zich niet op die fout beroepen in het kader van het gelijkheidsbeginsel.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen schadevergoeding toegekend dient te worden op grond van artikel 5 EVRM. Er bestond een reële verdenking van een ernstig strafbaar feit. Verzoeker is daarvoor aangehouden en vervolgens overgebracht naar het politiebureau. Dat dat ’s avonds laat is geweest waardoor het verhoor pas de volgende ochtend kon plaatsvinden, komt voor rekening van verzoeker.

Het oordeel van de rechtbank

Beroep op het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel, waar de raadsman van verzoeker een beroep op heeft gedaan, dwingt de rechter niet om een uitspraak te doen die gelijk is aan een eerder door een (andere) rechter genomen beslissing. In de eerste plaats zijn geen twee zaken exact gelijk; daarom vergen zij een beoordeling door een rechter. Wel zijn de regels op basis waarvan de rechter tot een beslissing komt voor iedereen gelijk en is over het algemeen wenselijk dat de toepassing van die regels voorzienbaar en consistent is. Het kan echter gebeuren dat rechterlijke oordelen en dus ook beslissingen uiteenlopen, ook als het zaken betreft die inhoudelijk sterke gelijkenissen vertonen. In het dergelijk geval is niet zonder meer gezegd dat de eerstgenomen beslissing per se beter is en/of navolging verdient. Het is dan dus niet aan het gelijkheidsbeginsel, maar uiteindelijk aan het rechtsmiddelenstelsel om tot eenvormigheid van de regeltoepassing te leiden. De opvatting dat rechters een eenmaal (al dan niet door een andere rechter) gekozen pad altijd zouden moeten blijven volgen, is onjuist en zou rechtsontwikkeling en voortschrijdende of nieuwe inzichten in de weg staan. Het openbaar ministerie is er kennelijk vanuit gegaan dat [medeverdachte] in verzekering is gesteld, terwijl dit niet het geval was. Het verzoek tot schadevergoeding is vervolgens op basis van die weergave van feiten door de rechtbank toegewezen. Enkel die omstandigheid maakt niet dat verzoeker in onderhavige zaak een beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.
Artikel 5 EVRM
Op grond van artikel 533, eerste lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is
geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor
de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft
geleden.
Vaststaat dat verzoeker op 23 april 2020 omstreeks 22:10 uur aan de [adres 2] is aangehouden op verdenking van een poging tot diefstal met geweld, al dan niet in vereniging gepleegd. Op 23 april 2020 gaf de hulpofficier van justitie om 22.59 uur het bevel verzoeker op te houden voor onderzoek. Verzoeker werd op 24 april 2020 om 12:00 uur gehoord. Verzoeker heeft derhalve een nacht in de politiecel doorgebracht omdat het te laat was om hem diezelfde avond nog te verhoren. Op grond van artikel 56a Sv is dit wettelijk toegestaan.
Nu verzoeker niet in verzekering is gesteld komt hij conform artikel 533 Sv niet voor schadevergoeding in aanmerking.
In artikel 5 EVRM is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald.
Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;(..)
Niet blijkt uit de overgelegde stukken dat verzoeker onrechtmatig is aangehouden. Er bestond een reële verdenking tegen verzoeker ten tijde van zijn aanhouding.
De rechtbank is echter van oordeel dat in het licht van artikel 5 EVRM – gelet op de omstandigheid dat verzoeker ten tijde van de aanhouding pas 14 jaar was en hij een nacht in een politiecel heeft moeten doorbrengen, hetgeen veel impact op hem heeft gehad – het redelijk en billijk is hem een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de vergoeding die daarvoor als uitgangspunt wordt gehanteerd bij verblijf in een politiecel, te weten € 105,00 per dag.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 105,00
en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op [rekeningnummer]
op naam van Stichting Beheer Derdengelden Fakiri & Fakiri Advocaten o.v.v. “ [nummer] ”, en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. D.C. Laagland, rechter, in tegenwoordigheid van
mrs. I.J.M.W. van der Sanden en S.R. van der Klugt, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2020.
mr. I.J.M.W. van der Sanden is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.