Overwegingen
1. Eiser was in het jaar 2016 eigenaar van een eigen woning met een WOZ-waarde (belastingjaar 2016) van € 394.000. Daarnaast was eiser (mede) eigenaar van twee onroerende zaken met een WOZ-waarde van respectievelijk € 94.000 en € 206.000. In het jaar 2016 had eiser ook een aandelenbelang van 100% in drie besloten vennootschappen en een 96%-belang in één besloten vennootschap. Eiser heeft in 2016 € 35.000 op zijn hypotheek afgelost en € 37.000 aan de bank afgelost.
2. Op 3 januari 2017 is eiser persoonlijk failliet verklaard en is er ten behoeve van eiser een curator aangesteld (de curator). Eiser stond met ingang van die datum in de Basisregistratie Personen (de BRP) ingeschreven op het adres van de curator. Het adres van de curator was op dat moment [weg 1] [huisnummer 1] , [postcode 1] te [plaats 1] . Dit adres is op 25 september 2018 gewijzigd naar [weg 2] [huisnummer 2] , [postcode 2] te [plaats 2] en met ingang van
13 januari 2020 naar het adres [laan] [huisnummer 3] , [postcode 3] te [plaats 1] (het BRP-adres).
3. Verweerder heeft bij brief van 28 februari 2017 eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2016. De aangifte diende vóór 1 mei 2017 door verweerder te zijn ontvangen.
Verweerder heeft vervolgens aan eiser bij brief van 6 juni 2017 een herinnering verstuurd voor het doen van aangifte en aan eiser een nieuwe termijn, te weten uiterlijk 20 juni 2017, gegeven voor het indienen van zijn aangifte. Met dagtekening 7 juli 2017 heeft verweerder eiser een aanmaning gestuurd voor het indienen van zijn aangifte. De aangifte diende volgens die aanmaning uiterlijk 21 juli 2017 door verweerder zijn ontvangen.
In de aanmaning is eiser erop gewezen dat bij niet tijdige indiening van de aangifte verweerder het inkomen van eiser zal schatten en dat een boete opgelegd kan worden.
Al deze brieven zijn naar het op dat moment geldende (BRP)adres gestuurd.
4. Nadat geen aangifte was ontvangen heeft verweerder met dagtekening 6 februari 2019 een aanslag IB/PVV 2016 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8 .235. Tegelijkertijd met de aanslag is € 3.768 belastingrente in rekening gebracht en is aan eiser een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Eiser heeft op 14 mei 2019 een aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een verlies van € 21.453. Dit verlies betreft een negatief inkomen uit eigen woning.
6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 28.547 en is de belastingrente verminderd tot € 284. Verweerder heeft de verzuimboete gehandhaafd. Het verzamelinkomen bestaat enkel uit belastbaar inkomen uit werk en woning en is als volgt samengesteld:
Belastbaar loon ontvangen van [A B.V.]: € 17.784
Geschat inkomen uit werk en woning: € 32.216
Belastbare inkomsten uit eigen woning:
€ 21.453 -/-
€ 28.547
7. Na de uitspraak op bezwaar heeft eiser een tweede aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.669 negatief. Dit bestaat uit:
Belastbaar loon: € 17.784
Belastbare inkomsten eigen woning:
€ 21.453 -/-
€ 3.669 -/-
8 . In geschil is het door verweerder geschatte inkomen uit werk en woning van € 32.216 en de in rekening gebrachte belastingrente en de verzuimboete.
9. Eiser stelt dat hij met betrekking tot het jaar 2016 enkel een loon van € 17.784 wegens privégebruik auto heeft genoten en dat hij renteaftrek in verband met zijn eigen woning had. Eiser stelt dat na zijn faillissementverklaring zijn administratieve stukken door de curator in beslag zijn genomen. Ook heeft hij de aangiftebrief, herinnering en aanmaning niet van de curator ontvangen. Hierdoor is hij nimmer in staat is geweest dan wel bevoegd geweest om aangifte te kunnen dan wel te mogen doen. Door het verzuim van eisers curator is ook de verzuimboete ten onrechte aan eiser opgelegd. Eiser verzoekt de rechtbank de aanslag conform de onder 7 vermelde aangifte te verminderen, de boete te vernietigen en verweerder te veroordelen in alle proceskosten en de ontstane schade, zowel materieel als immaterieel. Eisers reputatie is volledig, ten onrechte, ten gronden gericht, zowel in het binnen- als het buitenland.
10. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de aanslag, zoals deze bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld, berust op een redelijke schatting. De verzuimboete is, gelet op de feiten en omstandigheden, terecht aan eiser opgelegd.
11. Eiser verkeerde ten tijde van het verzenden van de onder 3 vermelde brieven in staat van faillissement. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de onder 3 vermelde brieven zijn verzonden naar het op dat moment in het Brp vermeld staande adres van eiser, zijnde het adres van de curator. Derhalve mag er op worden vertrouwd dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de curator de brieven niet aan hem heeft doorgezonden en dat derhalve redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest ten aanzien van het doen van aangifte. Deze stelling van eiser die hij voor het eerst ter zitting heeft ingenomen naar aanleiding van vragen van de rechtbank, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Te meer nu eiser herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij geen aangifte heeft kunnen doen, omdat hij geen stukken (meer) had. Dit laatste in verband met het faillissement en zijn uithuisplaatsing op 1 november 2017. De stelling is ook niet onderbouwd met stukken. Overigens heeft te gelden dat indien de stelling van eiser, dat de curator heeft verzuimd die brieven (tijdig) aan eiser (door) te sturen, juist is, dit verzuim van de curator voor rekening en risico van eiser komt.Eiser was, gelet op hetgeen onder 3 is overwogen en gelet op de artikelen 8 en 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gehouden aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 te doen. Indien eiser, zoals hij stelt, niet over (alle) relevantie stukken beschikte, had het op de weg van eiser gelegen om hierover contact met verweerder op te nemen. Dit heeft eiser niet gedaan. Nu eiser geen aangifte IB/PVV 2016 heeft gedaan binnen de in de aanmaning vermelde termijn, is sprake van het niet doen van de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de Awr.
12. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het feit dat de vereiste aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 niet is gedaan en omkering en verzwaring van de bewijslast plaatsvindt, laat onverlet dat de aanslag waartegen het beroep is gericht moet zijn gebaseerd op een redelijke schatting door verweerder. De aanslag mag niet willekeurig worden vastgesteld en van verweerder wordt verwacht dat hij de aanslag met feitelijke stellingen onderbouwt. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag, zoals deze bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld, gebaseerd op een redelijke schatting.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder heeft gewezen op de onder 1 vermelde feiten, op artikel 12a van de Wet op de Loonbelasting 1964, zoals deze voor het jaar 2016 gold, en op het feit dat er uiteindelijk geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in de aanslag is begrepen. Met de stellingen dat het onroerend goed minder waard was, dat eiser geen inkomen had en dat hij heeft geleefd van een lening van een derde persoon en met de verwijzing naar de faillietverklaring van de B.V.’s in 2016 heeft eiser niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Al het overige wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd, maakt het oordeel niet anders.
13. Zoals onder 11 geoordeeld, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol. Alleen bij een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
14. Van een pleitbaar standpunt of avas is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Dat relevante documenten voor het doen van aangifte zich bij de curator dan wel in een container in de haven van Rotterdam bevonden maakt niet dat het voor eiser onmogelijk was tijdig aangifte in te dienen. Eiser had hierover ook contact op kunnen nemen met verweerder, zodat de aangiftetermijn wellicht verlengd kon worden. Er is dan ook sprake van een aangifteverzuim en er is terecht een verzuimboete is opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 21, tweede onderdeel, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijke maximum van € 5.278 (afgerond € 369). Eiser heeft geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om de boete te matigen. Gelet op het belang van het doen van aangifte voor het door verweerder kunnen controleren van het nakomen van de fiscale verplichtingen acht de rechtbank de in dit geval opgelegde boete van € 369 in overeenstemming met de ernst van het begane feit.
15. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. Eiser verzoekt om een schadevergoeding. Artikel 8 :73 van de Awb (oud) geeft de belastingrechter de mogelijkheid tot toekenning van een schadevergoeding bij een gegrond beroep. Nu van een gegrond beroep geen sprake is, wordt niet aan voornoemde voorwaarde voldaan, zodat de rechtbank niet bevoegd is om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. De onderhavige vordering tot vergoeding van schade kan uitsluitend bij de civiele rechter worden ingesteld. De rechtbank kent eiser evenmin een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, nu geen sprake is van overschrijding van die termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: