ECLI:NL:RBDHA:2020:14101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/2915 en AWB 20/2916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod opgelegd aan eiser met Surinaamse nationaliteit na meerdere veroordelingen voor misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een man van Surinaamse nationaliteit, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was eerder ongewenst verklaard en had een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd gekregen. De rechtbank ontving het beroepschrift op 8 april 2020, waarin eiser verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De zitting vond plaats op 23 november 2020, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.B.J. Strooij, en de staatssecretaris door mr. S. Boerci.

De rechtbank overwoog dat eiser meerdere keren was veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder poging tot moord en wapenbezit. De staatssecretaris had het inreisverbod opgelegd omdat eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de Nederlandse samenleving vormde. Eiser betoogde dat zijn eerdere veroordelingen niet meer relevant waren en dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich op goede gronden had gebaseerd op de eerdere veroordelingen van eiser en dat er geen reden was om af te zien van het inreisverbod.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser had geen recht op vrijstelling van griffierechten, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat binnen vier weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2915 (beroep)
AWB 20/2916 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1974, van Surinaamse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Boerci).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de ongewenstverklaring van eiser omgezet in een inreisverbod voor de duur van tien jaar.
Op 8 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de griffierechten. Hij heeft zijn verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. Mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eiser in beide procedures vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974. Hij heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiser is naar eigen zeggen 21 jaar geleden naar Nederland gekomen. De politie heeft op
12 februari 2011 aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Volgens dit terugkeerbesluit moest eiser meteen Nederland en de Europese Unie (EU) verlaten. Op 5 juli 2011 is eiser ongewenst verklaard.
3. Eiser is verschillende malen voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld. Zo is hij in 2001 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot 36 maanden, waarvan zes voorwaardelijk, gevangenisstraf voor poging doodslag, wapenbezit en handel in drugs. In 2004 is eiser door het gerechtshof Amsterdam tot tien jaren gevangenisstraf veroordeeld voor poging tot moord en mishandeling. In 2016 is eiser veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam tot 24 maanden gevangenisstraf voor het in bezit zijn/handel van vuurwapens en munitie, mishandeling (huiselijk geweld) en schuldheling. Recent is eiser op 7 februari 2020 door het gerechtshof Amsterdam tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld voor vuurwapenbezit.
4. Op 29 oktober 2019 heeft de korpschef van de politie-eenheid Amsterdam het voorstel gedaan de ongewenstverklaring van eiser op te heffen en te vervangen door een inreisverbod. Op deze datum is eiser hierover gehoord en is tevens een proces-verbaal opgemaakt.
Besluitvorming
5.1.
Verweerder heeft met het bestreden besluit de ongewenstverklaring van eiser opgeheven en omgezet in een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar. De opheffing van de ongewenstverklaring brengt volgens verweerder geen verandering in de onmiddellijke plicht die op eiser rust. Op 12 februari 2011 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. In het besluit van de ongewenstverklaring van 5 juli 2011 stond eveneens dat eiser Nederland moest verlaten. Op 7 februari 2020 is eiser na beëindiging van de strafdetentie heengezonden. Niet is gebleken dat eiser Nederland heeft verlaten en dat aan de vertrekplicht is voldaan. Dat terugkeerbesluit van 12 februari 2011 geldt dan ook nog steeds. Eiser dient Nederland en de EU dus meteen te verlaten.
5.2.
Verweerder heeft aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 een zwaar inreisverbod opgelegd. Verweerder heeft een zwaar inreisverbod opgelegd omdat hij, gelet op zijn gedrag, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt. Verweerder ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van oplegging van het inreisverbod.
Beroepsgronden eiser
6. Op de zitting is het de rechtbank gebleken dat eisers beroepsgronden thans uitsluitend nog zien op het unierechtelijk openbare orde criterium; volgens eiser vormt hij geen ernstige bedreiging voor de openbare orde en had het inreisverbod niet om die reden opgelegd mogen worden. Eiser voert hiertoe aan dat de strafbare feiten die vooraf gingen aan de laatste veroordeling van het gerechtshof Amsterdam, zeer lange tijd geleden hebben plaatsgevonden. Dit zou nu niet meer aan eiser mogen worden tegengeworpen. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte aansluit bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam ten aanzien van het wapenfeit, waarin wordt overwogen dat het vermoeden bestaat dat eiser zich zou bezig houden met zware criminaliteit. Eiser verwijst in dat kader naar de richtsnoeren van Richtlijn 2004/38/EG. Daarnaast is eiser het meest recent door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor een gevangenisstraf van negen maanden. Deze straf is betrekkelijk laag, afgezet tegen de maximale op te leggen gevangenisstraf van vier jaar.
Oordeel rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, in de zin van het arrest Z.Zh. en I.O. [2] De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. Het betoog van eiser dat verweerders beleid geen ruimte laat voor het opleggen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar, omdat de aard en de maximale strafmaat van het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld, niet valt in één van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, volgt de rechtbank niet. Verweerder dient het unierechtelijk openbare orde criterium te beoordelen en toe te passen en blijkens verweerders besluitvorming is dat voldoende deugdelijk gebeurd. Verweerder heeft acht geslagen op de verschillende veroordelingen wegens ernstige misdrijven; eiser is veroordeeld voor onder meer mishandeling, poging tot moord, poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en opiumdelicten. Van het meest recente feit, het wapenfeit, heeft verweerder het vonnis van de rechtbank Amsterdam [3] kunnen betrekken in zijn beoordeling. In dit vonnis heeft de strafrechter overwogen dat het zorgwekkend is dat eiser een zwaar kaliber vuurwapen voorhanden heeft gehad, terwijl hij in 2016 nog is veroordeeld voor een vergelijkbaar feit. Ook merkt de strafrechter op dat eiser in 2011 ongewenst is verklaard en sindsdien bewust onder de radar leeft, waarbij het vermoeden bestaat dat hij zich bezig houdt met (zware) criminele activiteiten. De strafrechter heeft deze omstandigheden van belang geacht voor het vonnis. Anders dan door eiser naar voren is gebracht, ligt het dan juist op de weg van verweerder om dit te betrekken bij zijn standpunt. Ook de vraag of eiser met zijn gedrag nog een actueel gevaar vormt voor de openbare orde heeft verweerder voldoende duidelijk in het bestreden besluit beantwoord. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat eiser recent voor het wapenfeit is veroordeeld, terwijl hij in het verleden ook herhaaldelijk is veroordeeld voor ernstige misdrijven. Een reclasseringsrapport of andere stukken waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat eiser zijn gedrag heeft veranderd, is er niet. Eisers beroepsgrond faalt dan ook.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/2915,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/2916,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377.