ECLI:NL:RBDHA:2020:14094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
NL20.12743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling van asielaanvraag en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Guinese eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op 18 juni 2020, omdat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken en zich aan het toezicht had onttrokken. Eiser had op 20 oktober 2019 asiel aangevraagd, maar na zijn vertrek op 10 en 12 mei 2020, zonder melding van zijn verblijfplaats, werd hij geacht geen prijs meer te stellen op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang, aangezien eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en niet kon worden vastgesteld dat hij nog aanspraak maakte op de asielprocedure. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.C.J. van Dooijeweert en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12743

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12744, plaatsgevonden op 29 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 20 oktober 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is door verweerder bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarbij is eiser kenbaar gemaakt dat hem een vertrektermijn wordt onthouden en dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Daarnaast is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat eiser op 10 mei 2020 respectievelijk 12 mei 2020 met onbekende bestemming is vertrokken en zich aldus enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken.
2. Eiser heeft op 19 juni 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op 8 juli 2020 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat niet bekend is waar eiser thans verblijft. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij daarna geen contact meer met eiser heeft gehad.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dient in beginsel ervan uit te worden gegaan dat de vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd en die met onbekende bestemming vertrekt, zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland, tenzij de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
Nu eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, stelt hij kennelijk geen prijs meer op de behandeling van het door hem ingestelde beroep.
Evenmin is gebleken van een ander rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep. De omstandigheid dat Duitsland eiser ook een inreisverbod heeft opgelegd, evenals het ter zitting door de gemachtigde van eiser ingenomen, maar niet onderbouwde standpunt dat in verband daarmee niet ook nog een inreisverbod voor Nederland kan worden opgelegd, maken dit niet anders.
3. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens gebrek aan procesbelang.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579