ECLI:NL:RBDHA:2020:13984
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in asielzaak na intrekking van beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de verzoeker, die een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, had op 18 mei 2020 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 16 juni 2020 werd er alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoeker het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) beslissen dat een partij de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. Aangezien de Staatssecretaris pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 262,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Echter, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, werd er een lager bedrag toegekend, met een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 2 september 2020.