ECLI:NL:RBDHA:2020:1397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/09/568672 / HA ZA 19-185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen tussen ex-samenwoners met betrekking tot verbruikleen en verrekenposten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, beiden woonachtig in België, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De vrouw vorderde terugbetaling van geldleningen die zij aan de man had verstrekt, in totaal € 60.000, waarvan € 24.000 onder een TAL-overeenkomst viel. De man betwistte de geldleningen en stelde dat de TAL-overeenkomst niet geldig was. De rechtbank oordeelde dat de TAL-overeenkomst geldig was en dat de man in gebreke was gebleven met de terugbetaling. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van € 24.000, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 13.568,55 voor de restantlening, eveneens vermeerderd met rente. Daarnaast werd de man veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht had op de gevorderde bedragen, met inachtneming van enkele verrekenposten. De uitspraak benadrukt de geldigheid van mondelinge overeenkomsten en de noodzaak van schriftelijke vastlegging van rentepercentages in geldleningen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/568672 / HA ZA 19-185
Vonnis van 5 februari 2020
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats] , België,
eiseres,
advocaat mr. B.F.H.L. van Campfort te Veldhoven,
tegen
[de man]te [plaats] , België,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. Lamers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt, voor zover van belang, uit:
  • de dagvaarding van 20 juni 2018, met producties;
  • het incidenteel vonnis van 5 december 2018, waarbij de rechtbank Oost-Brabant zich relatief onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 15 mei 2019, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de conclusie van repliek, tevens verandering / vermeerdering van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 12 november 2019.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van 12 november 2019 is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het vonnis bepaald.

2.2. De feiten

Partijen
2.1.
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en gedurende een periode met elkaar samengewoond.
2.2.
De vrouw exploiteert onder de naam [X] een interieurzaak in [plaats] , België.
2.3.
De man is directeur-grootaandeelhouder van [B.V.I] , een bedrijf dat zich bezig houdt met online pay roll (hierna: [B.V.I] ), gevestigd te [plaats 2] .
2.4. Op 4 februari 2015 is uit de relatie tussen partijen dochter [de minderjarige] geboren.
2.5.
Omstreeks 27 februari 2015 hebben de vrouw en de man hun relatie beëindigd. De man is toen uit de woning, waarin partijen samenwoonden, vertrokken. [de minderjarige] woont bij de vrouw.
Geldleningen, aflossingen en correspondentie daarover
2.6.
In 2013, toen de verhouding tussen de vrouw en de man nog goed was, heeft de vrouw diverse bedragen aan de man uitgeleend. Het gaat (in ieder geval) om de volgende per bank overgeschreven bedragen:
- € 15.000 op 15 maart 2013 en onder vermelding van ‘
[de lening]
CONFORM CONTRAC14 MAART 2013’;
- € 6.500 op 23 april 2013 en onder vermelding van
‘ONDERHANDSE LENING
RETOUR 30 APRIL’;
- € 8.000 op 24 april 2013 en onder vermelding van
‘ONDERHANDSE LENING
RETOUR 30 APRIL’,
aldus in totaal € 29.500.
2.7.
Per bankoverschrijving van 25 april 2013 met de
omschrijving ‘retour onderhandse lening ontvangen op 23 april 2013 (…)’heeft de man € 5.500 van het onder 2.6 genoemde bedrag van € 6.500 terugbetaald.
2.8. Met betrekking tot de onder 2.6 en 2.7 genoemde bedragen is door de vrouw overgelegd (productie 1 bij dagvaarding) de
‘Overeenkomst van geldlening [ [de lening] ]’, gedateerd 14 maart 2013 (hierna: de TAL-overeenkomst). De TAL-overeenkomst, waarin de vrouw wordt aangeduid als ‘schuldeiser’ en de man als ‘schuldenaar’, vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
‘Artikel 1 - Aard van de lening
(…) Schuldenaar zal de geleende gelden gebruiken ter financiering van bedrijfsmiddelen, die behoren tot zijn verplichte ondernemingsvermogen. (…)

2.- Bedrag

De door schuldeiser aan schuldenaar verstrekte lening bedraagt:
€ 15000,- verstrekt per 15 maart 2013 per bank (…)
€ 1000,- verstrekt per 23 april 2013 per bank (…) (€ 6500 -/- € 5500)
€ 8000,- verstrekt per 24 april 2013 per bank (…)
(…)
Artikel 3 - Rente
Schuldenaar is ter zake van deze lening over de resterende hoofdsom
7% renteper jaar verschuldigd aan schuldeiser.
Artikel 4 - Afbetaling
Per maand lost schuldenaar een bedrag af tussen €800,- en €1300,- in de eerste week van de maand, voor het eerst met ingang van
1 november 2014.(…) Tevens betaald schuldenaar uit de omzet van [… 1] de volgende bedragen als aflossing: (…)
Indien er zich de mogelijkheid aanbiedt om meer af te lossen zal dit in overleg gebeuren. Het totaal bedrag inclusief de overeengekomen rente (7% per jaar) zal in zijn geheel voor
31 december 2015 voldaanworden.
Artikel 5 - Onvoorziene omstandigheden/onderpandDe hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente zal terstond opeisbaar zijn: (…) bij overtreding van enige bepaling van deze overeenkomst. (…)
Artikel 6 - Rechtspraak
Op deze overeenkomst is uitsluitend het Nederlandse recht van toepassing. De bevoegde rechter is de Nederlandse Burgerlijke Rechter.’
Voorts is in de TAL-overeenkomst onder artikel 2 een screenshot van de onder 2.6 en 2.7 genoemde banktransacties opgenomen.
2.9.
De TAL-overeenkomst is door de man opgesteld, ondertekend en naar de vrouw verstuurd. De vrouw heeft de TAL-overeenkomst pas in een veel later stadium, te weten op 14 juni 2018, ondertekend.
2.10.
Bij e-mail van 3 februari 2014 heeft de man, voor zover relevant, aan de vrouw geschreven:
‘Ik hoop dat je het ergens zakelijk kan zien. Ik snap je frustratie en geld is niet altijd leuk. Maar het is wel simpel de realiteit. (…) Geld of andere zaken komen wat mij betreft nooit tussen ons in te staan, maar ergens moet je in rust ook reëel zijn;
- je hebt het mij zelf aangeboden
(…)
In de bijlage een voorstel waar ik jou voor het einde van oktober van dit jaar terugbetaal, startende met de maandelijkse betaling per 1 maart in de eerste week van de maand aangevuld met de omzet van [… 1] (gegarandeerd € 2000 voor eind maart, eind juni en eind sept.’
2.11. De vrouw heeft hierop bij e-mail van 4 februari 2014 om 01:15 uur, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
‘Geld is inderdaad een afschuwelijk onderwerp en persoonlijk vind ik het niet prettig dat het tussen ons instaat (…). TE bedenken dat we 3jr + samen zijn en ik toch al 2 jaar aan jou geld uitleen, waarvan nog niks terug is gekomen.
Nu heb je dan een officiele overeenkomst gemaakt, maar waarom moet het zover komen?
Laat staan jouw eerder beloftes, de vermelding bij de “ [de lening] ’ ben je niet nagekomen. Als je het niet nakomt…Kan gebeuren, maar vermeld het dan….en niet geruisloos voorbij laten gaan!! Als ik me uit, wordt alles onder de noemer ‘zakelijk’ verscholen (…). Zoals je VANDAAG mij n overeenkomst stuurt, pas nu (!) spreken we over n ‘zakelijke’ overeenkomst.
(…)
Betreft deze lååtste lening, ben ik ervan OVERTUIGD gezegd te hebben je niet alles te willen lenen, maar deels!! Daar blijf ik ook echt bij, wat inwendig baal ik geregeld van deze ‘zakelijke’ lening en wil ik het onderhand eens iets terug van zien.’
2.12. De man heeft daarop bij e-mail van 4 februari 2014 om 08:20 uur – voor zover relevant – als volgt gereageerd:
‘Omdat dit een zakelijke transactie is en MOET zijn, niet alleen voor beide boekhoudkundig en de rente die daarover betaald moet worden, maar om dit soort discussies te voorkomen. Op papier, zakelijke rente (wat ik vanaf sec 1 roep) geen ruimte voor interpretatie. Plus als ik LATER terugbetaal het mij meer rente levert, ik meer ruimte jij meer rendement van je uitgeleend euro, zo werkt “krediet” EN JA IK BEN HIER TE LAAT MEE GEWEEST’
2.13. Op 6 februari 2014 heeft de vrouw per bank en onder de mededeling van ‘
[overeenkomst geldlening] ’€ 10.000 naar [B.V.I] overgemaakt. [B.V.I] heeft dit bedrag aan de vrouw terugbetaald. Dit bedrag is niet in het thans door de vrouw gevorderde bedrag begrepen.
2.14.
Op 23 juni 2015 heeft de vrouw per e-mail aan de man verzocht om de geleende bedragen terug te betalen.
2.15.
In een e-mail van 1 februari 2017 met onderwerp:
‘ [B.V.I] – update overzicht leningen & aflossen + screenshots’heeft de man, voor zover relevant, aan de vrouw geschreven:
‘Om het voor ons beide makkelijk te maken, en de leningen sneller te kunnen afwerken, ben ik even in mijn administratie gedoken en heb van (bijna) alles een screenshot gemaakt.
- screenshots van elke betaling van jou aan mij
- screenshots van elke aflossing van mij
- excel overzicht van naam van het screenshot (makkelijk zoeken)
(…)
Ook heb ik een overzicht gemaakt wat er op dit moment op “welke” manier is afgelost. Met daarbij de totalen op wat voor een manier ik nu nog wat vanuit
priveof
cashmoet voldoen.
Zoals gezegd, als je vragen hebt over mijn overzicht? (…) Let me know. (…)’
De vrouw heeft in dit verband als productie 2 bij dagvaarding overgelegd een Exceloverzicht en diverse screenshot van transacties van/naar de bankrekeningen van de man en [B.V.I] in de periode 15 februari 2013 tot en met 15 augustus 2016.
2.16.
Eveneens op 1 februari 2017 hebben de vrouw en de man – voor zover relevant – de volgende WhatsAppberichten aan elkaar gestuurd:
De man: ‘om het makkelijk te maken.. 16:33
heb ik mijn overzicht van leningen en aflossingen aangepast
en alle screenshots erbij gezocht (hele dag tot nu mee bezig
geweest) 16:33
(…)
zie je mail… 16:34
De vrouw: Kijk r later naar…. 17:18
De man: geen haast…ik heb alles uitgeplust 17:41
en van alles de screenshots erbij gezocht 17:41
is goed voor het overzicht 17:41
en weten we wat er C en per B nog retour moet komen… 17:42
hoe wil je de eerste aflossing hebben? 17:42
(…) weet dat ik hier werk van wil maken om A duidelijkheid voor
je wil verschaffen en B zsm wil afbetalen/afronden’ 20:23
2.17.
Op 2 maart 2017 om 13:36:15 uur heeft de man per WhatsAppbericht aan de vrouw geschreven:
‘geloof me….ik ga niet muggenziften…over cash…een compensatie heb ik beloofd en kom ik niet op terug…’
2.18.
Op 10 maart 2017 heeft de man aan de vrouw een e-mail gestuurd met onderwerp:
‘overzicht [leningen, rb](update 10 maart) & concept ouderschapsplan’. In dit verband heeft de vrouw als productie 3 bij dagvaarding een Exceloverzicht overgelegd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:

GELEEND (REF) BEDRAG(…)
15-2-2013 Voor St Moritz cash, prive gestort € 6.800,00
15-2-2013 [xx] , prive gestort € 3.700,00
15-3-2013 stor[t]ing Paylogic Bank prive € 15.000,00
23-4-2013 stor[t]int Paylogic / BYLEI Bank prive € 6.500,00
24-4-2013 stor[t]ing BYLEI Bank prive € 8.000.00
6-2-2014 VWMS c cach prive gestort € 5.000,00
12-2-2014 VWMS c cash prive gestort € 5.000,00
6-2-2014 VWMS b Bank [B.V.I] € 10.000,00
Totaal geleend € 60.000,00
DATUM WAT BETAALD PER BEDRAG25-4-2013 Aflossing Prive € 5.500,00- (…)
2014 (…) aflossing 2014 € 2.600,00- (…)
17-03-2014 Aflossing [B.V.I] Rabo € 1.000,00- (…)
22-07-2014 Aflossing [B.V.I] Rabo € 1.000,00- (…)
27-2-2015 overname [plaats] , betalingen verbouwing (…) € 4.867,00- (…)
13-7-2015 aflossing Prive ING (…) € 1.000,00- (…)
6-8-2015
t-mobile [de vrouw]Prive ING (…) € 55,90- (…)
23-9-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 500,00- (…)
28-9-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 500,00- (…)
1-10-2015
t-mobile [de vrouw]Prive ING (…) € 55,90- (…)
22-10-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 1.000,00- (…)
23-11-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 500,00- (…)
11-12-20015
t-mobile [de vrouw][B.V.I] 640 voldaan € 56,71- (…)
11-12-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 250,00- (…)
15-12-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 1.250,00- (…)
15-12-2015 aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 2.000,00- (…)
25-12-2015 betaling belasting [de vrouw] € 665,00-
26-12-2015
t-mobile [de vrouw][B.V.I] 640 voldaan € 86,67-
29-12-2015 maandelijkse aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 2.000,00- (…)
€ -17.389,26
totaal afgelost 2015
11-1-2016 maandelijkse aflossing [B.V.I] 640 voldaan € 2.000,00- (…)
4-2-2015
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan prive € 47,23-
21-2-2016 maandelijkse aflossing cash € 1.250,00- (…)
22-2-2016 maandelijkse aflossing cash € 1.900,00- (…)
0803-2016 maandelijkse aflossing cash € 2.045,00- (…)
8-3-2016
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan prive € 47,23-
25-3-2016 maandelijkse aflossing cash € 2.000,00- (…)
22-4-2016
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan [B.V.I] € 47,23-
6x inkopen winkel [de vrouw] ad € 125 nog te verrekenen € 900,00- (…)
19-5-2016
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan [B.V.I] € 47,23-
3x inkopen winkel [de vrouw] ad € 150 nog te verrekenen € 450,00- (…)
4-7-2016
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan [B.V.I] € 62,23-
25-7-2016
t-moibile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan [B.V.I] € 47,23-
15-8-2016
t-mobile [de vrouw][B.V.I] ING voldaan [B.V.I] € 62,48- (…)
totaal afgelost augustus 2016 € 35.795,12-(…)
4-2-2017
aflossingcash gepint ING [plaats] € 500,00- (…)
** bedrag [A] (gereserveerd aflossing lening [de vrouw] ) € 5.500,00- (…)
TOTALEN AFLOSSINGEN (specificatie)bank totaal afgelost per bank [B.V.I] € -14.600,00
bank totaal afgelost per bank Prive (incl t-mobile) € -7.783,12
cash boedelscheiding [adres] € 4.867,00-
cash cash gegeven (incl druiven) € -9.045,00
totaal voldaan
€ -36.295,12TOTALEN GELEENDcash totaal cash € 20.500,00 (…)
bank totaal overgemaakt aan prive € 29.500,00 (…)
bank totaal overgemaakt aan [B.V.I]
€ 10.000,00 (…)€ 60.000,00
HOE NOG AF TE LOSSENnog cash te betalen € 6.588,00 (…) nog over te maken vanuit prive
€ 17.116,88 (…)
€ 23.704,88(…)
Rente, € 28.000,- a 7% over 3 jaar € 5.880,00
OK [..] € 150,00
OK los € 500,00
OK huur nov dec € 900,00
OK retour € -200,00
OK casino € -575,00
OK woodwaves € 700,00
€ 1.475,00
geleend 20/9/2013 6000
terugbetaald? -3000
tafeltje snell 40
benzine 20’
2.19.
Bij e-mail van 16 april 2017 heeft de man, voor zover relevant, aan de vrouw geschreven:
‘Als jij voor vrijdag over de brug komt met mijn verzoek, zal ik op mijn beurt de onderlinge financieren ook op papier zetten en ondertekenen, incl een deadline en de besproken compensatie in de vorm van 7%.’
2.20. De vrouw heeft aanvankelijk een Belgische advocaat, [de advocaat] , ingeschakeld om de geldlening bij de man op te eisen. Bij brief van 7 maart 2018 heeft [de advocaat] de man gesommeerd tot betaling van een totaalbedrag van € 66.342,- binnen acht dagen, onder de mededeling dat
‘u (…) dit schrijven als een ingebrekestelling [zal, rb] willen aanvaarden.’
2.21.
Naar aanleiding van voornoemde brief heeft de man bij e-mail van 25 maart 2018 met het onderwerp
‘intrekken schrijven [de advocaat] (…)’, voor zover relevant, het volgende aan de vrouw geschreven:
‘Ondanks ons akkoord stammende uit 03-2017 over de boedelscheiding en de financiën, heb jij jouw schrijven, met absurde stellingname, van [de advocaat] nog niet officieel ingetrokken. Daarin dreig jij uit de lucht gegrepen bedragen te vorderen, en op basis van verkeerd recht, en nietige documenten dwangmaatregelen in te zetten.
De stellingen over bedragen en dwangmaatregelen zijn niet van toepassing/nietig, omdat;
A [de lening] , welke jij als onderbouwing aanhaalt, is juridisch onrechtmatig, de rechten en de plichten die eruit voortvloeien zijn dus nietig.
(…)
C de overeenkomst is nooit door jou getekend (…)
E [de advocaat] is een Belgische advocaat, als jij de overeenkomst (…) toen had getekend, of als hij niet nietig zou zijn en door jou goed was gelezen, zou jij en dus ook [de advocaat] weten dat, als de overeenkomst al van kracht zou zijn, de NL wet van toepassing is, dus [de advocaat] is niet bevoegd om op basis van NL recht maatregelen te nemen.
F De overeenkomst is nooit officieel bekrachtigd, jij hebt deze nooit ondertekend omdat jij uit hoofde van onze relatie dat niet nodig vond. Ik heb hem na het opstellen direct ingescand, de datum van scannen heb ik opgeslagen. Zou je nu iets “snel snel” ondertekenen, anti-dateer jij zaken (=strafbaar), probeer dat niet, want ik zal je er op pakken
(…)
H (…). NIMMER heb jij sinds 2016 (…) de door mij opgestelde overzichten hieromtrent in twijfel getrokken. Sterker, aangezien jouw administratie (prive en zakelijk = zijn foto’s van) stapels papieren, post it’s zijn, blauwe en gele boekjes, was je altijd blij met mijn overzichten en back-ups.
(…)
L Los van de nietige overeenkomst, de aan de nietige overeenkomst verbonden bedragen, heb jij overgemaakt aan mijn BV. Deze zijn NIET prive te vorderen. (...).
(…)
5. ik heb van elke euro, betaald en ontvangen aan prive en/of aan mijn bv, van vakanties tot steun, van verbouwing appartement [plaats] tot geboorte/zwangerschap [de minderjarige] een screenshot. Van elke cash opname (…) Ja ik ben grondig in mijn administratie.’
2.22. Bij brief van 7 juni 2018 heeft de huidige advocaat van de vrouw, mr. Van Campfort, de man gesommeerd tot terugbetaling aan de vrouw van een totaalbedrag van
€ 47.457,12. Deze brief vermeldt, voor zover relevant, voorts:
‘U (als geldlener) hebt op 14 maart 2013 met cliënte (als gelduitlener) [de lening] (…) ad
€ 24.000,00 gesloten. (…)
De geldlening had, inclusief rente, uiterlijk op 31 december 2015 volledig betaald moeten zijn (…). U bent daarmee in gebreke gebleven en daardoor (van rechtswege ex artikel 6:83 aanhef en sub a BW) in verzuim komen te verkeren.
U bent derhalve, inzake [de lening] , tot op heden aan cliënte verschuldigd:
- Hoofdsom (het uitgeleende bedrag): € 24.000,00
- Contractuele rente (…) (7%) __________
€ 32.607,12
U hebt echter nog meer geldbedragen van cliënte geleend dan in [de lening] is vermeld. U heeft dit bevestigd in uw e-mail aan cliënte d.d. 1 februari 2017 (…)
Het genoemde excel overzicht (…) bevat, voor zover ten deze relevant, het volgende:
“(…)
totaal geleend € 60.000,00
[de lening] bedraagt € 24.000,00, zodat van bovengenoemd dikgedrukt bedrag resteert (€ 60.000,00 – € 24.000,00=) € 36.000,00. Op laatstgenoemd bedrag van € 36.000,00 hebt u, zo erkent cliënte, afgelost als volgt: [volgt op pagina 3 onderaan een overzicht van de betalingen, rb] (…)
De bedragen onderaan pagina 3 van deze brief opgeteld, komt neer op een bedrag van € 21.150,00, zodat van het overig uitgeleende bedrag van € 36.000,00 resteert een bedrag van € 14.850,00.
U bent derhalve tot op heden aan cliënte verschuldigd een totaalbedrag van (€ 32.607,12 + € 14.850,00 =)
€ 47.457,12. (…)
Indien het verschuldigde bedrag van in totaal € 47.457,12 niet binnen veertien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd, staat bijgeschreven op onze derdengeldenrekening, zal u tevens de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten aan cliënte verschuldigd zijn. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 1.163,50 exclusief BTW en € 1.407,84 inclusief BTW (cliënte kan de BTW niet verrekenen, reden waarom het bedrag inclusief BTW verschuldigd zal zijn), zulks overeenkomstig de Staffel Buitengerechtelijke Incassokosten (BIK). Uitgangspunt is genomen een hoofdsom van (€ 24.000,00 + € 14.850,00 =) € 38.850,00. Deze brief dient (mede) te worden beschouwd als een zogenaamde veertiendagenbrief in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW.’
Bij deze brief was het hiervoor onder 2.18. geciteerde Exeloverzicht (update 10 maart) als bijlage gevoegd.
2.23.
De man heeft hierop bij e-mail van 7 juni 2018 als volgt gereageerd:
‘(…) ik zalnietvoldoen aan de door u gestelde deadline. Als u meent uw client, op basis van;
- incorrecte informatie welke uw client u heeft verschaft en waar u uw schrijven op baseert
- andere lopende afspraken en Rechtszaken tussen uw client en mij
toch adviseert een bodemprocedure te starten in NL, dan zie ik deze met vertrouwen tegemoet. (…)’
2.24.
Bij e-mail van 14 juni 2018 heeft de man – voor zover relevant – aan de vrouw geschreven:
‘(…) ik ben bereid om onderling te overleggen over het wegwerken van het laatste restant financiën en dit op korte termijn weer op te pakken, echter onder de voorwaarden dat dit gesprek gevoerd wordt;
(…)
- obv overzichten welke wij reeds begin 2017 samen hebben opgemaakt (….) welke jij toen reeds hebt goedgekeurd (…)’
In verband met eventuele verrekenposten zijn nog de navolgende feiten van belang:
2.25.
In december 2014 zijn de vrouw en de man van een huurwoning te [plaats 2] naar een huurwoning aan de [adres] , België verhuisd. Beide ter zake gesloten huurovereenkomsten zijn op naam van de vrouw aangegaan.
2.26.
Omstreeks 27 februari 2015 hebben de vrouw en de man hun relatie beëindigd. De man is toen uit de woning aan de [adres] vertrokken. De inboedel is bij de vrouw, die aldaar is blijven wonen, achtergebleven.
2.27.
Op 13 juli 2015 heeft de man per bank een bedrag van € 1.000 aan de vrouw overgemaakt, onder vermelding van ‘huur [adres] ’.
2.28. In 2015 en 2016 heeft de vrouw de beschikking gehad over een telefoon met een abonnement van T-Mobile op naam van (de onderneming van) de man. De man dan wel [B.V.I] heeft in dit verband (in ieder geval) de volgende telefoonrekeningen betaald:
- 4 februari 2015 € 47,23
- 6 augustus 2015 € 55,90
- 1 oktober 2015 € 57,98
- 11 december 2015 € 56,71
- 8 maart 2016 € 47,23
- 22 april 2016 € 47,23
- 19 mei 2016 € 47,23
- 4 juli 2016 € 62,23
- 25 juli 2016 € 47,23
- 15 augustus 2016 € 62,48Totaal € 531,45
2.29.
[B.V.I] heeft op 25 december 2015 ten behoeve van een aan de vrouw gerichte belastingaanslag een bedrag van € 663,07 aan de Belastingdienst betaald.
2.30.
Op 11 februari 2016 heeft [B.V.I] per bank en onder vermelding van ‘aflossing [de vrouw] jan 2016’ een bedrag van € 2.000 aan de vrouw overgemaakt.
2.31.
De man heeft begin 2016 en begin 2017 in totaal drie geldopnames ten bedrage van (€ 1.250 + € 1.900 + € 500 =) € 3.650 gedaan, welke bedragen de man vervolgens contant aan de vrouw heeft gegeven.
2.32.
De man heeft (in ieder geval) voor een bedrag van € 750 inkopen gedaan voor de interieurwinkel van de vrouw.
2.33.
De man heeft een website gebouwd voor de interieurwinkel van de vrouw en zorggedragen voor de benodigde hosting over de periode januari 2013 tot en met september 2015. Op 4 oktober 2016 heeft [B.V.I] voor deze werkzaamheden alsmede voor de overdracht van de website aan de vrouw een factuur opgesteld tot een bedrag van € 3.115,75 inclusief BTW.

3.Het geschil

3.1.
[de vrouw] vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeelt:
I. te betalen:
a. inzake de [de lening] een bedrag van € 24.000, te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. inzake de restantlening een bedrag van € 13.568,55, te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar vanaf 12 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.407,84 inclusief BTW, te
vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 juni 2018 tot
aan de dag der algehele voldoening;
II. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel
6:119 BW indien en voor zover de man deze kosten niet binnen 14 dagen na
daartoe schriftelijk te zijn aangemaand heeft voldaan;
III. in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex 6:119 BW.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen (samengevat) het volgende ten grondslag.
ad a.3.2.1. De vrouw stelt, onder verwijzing naar de TAL-overeenkomst, dat zij (als gelduitlener) op 14 maart 2013 met de man (als geldlener) een overeenkomst van verbruikleen in de vorm van een zogenaamde [de lening] heeft gesloten ten bedrage van (€ 29.500 minus € 5.500) € 24.000. Deze lening moest, inclusief 7% contractuele rente, uiterlijk op 31 december 2015 volledig zijn terugbetaald. De man is daarmee in gebreke gebleven en daardoor in verzuim komen te verkeren.
ad b.3.2.2. De vrouw stelt daarnaast nog diverse geldbedragen ten belope van in totaal € 36.000 aan De man te hebben uitgeleend. Van deze zogenoemde ‘restantlening’ is de man thans nog een bedrag van € 13.568,55, eveneens te vermeerderen met een contracutele rente van 7%, verschuldigd. Ook over deze restantlening is mondeling een rentepercentage van 7% afgesproken en deze afspraak is daarna door de man schriftelijk bevestigd.
ad c.3.2.3. Ter onderbouwing van degevorderde buitengerechtelijke incassokosten verwijst de vrouw naar de (aanmanings)brief van mr. Van Campfort van 7 juni 2018, waarbij de man reeds de verschuldigdheid van de gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.407,84 inclusief BTW is aangezegd.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. De man betoogt hiertoe dat de TAL-overeenkomst niet geldig is, dat de vrouw onder informele condities, zonder harde terugbetalingsafspraken, in totaal een bedrag van € 39.500,- aan hem heeft uitgeleend; € 10.000,- aan [B.V.I] en € 29.500,- aan hem in persoon. De man en de vrouw hebben steeds goede betalingsafspraken kunnen maken, maar toen de vrouw de afspraken uit het ouderschapsplan niet nakwam, is de man gestopt met terugbetaling. Op de eerste lening aan [B.V.I] is € 5.610,37 te veel afgelost. Volgens de man moet dit bedrag in mindering worden gebracht op de tweede, aan hem in privé verstrekte, lening, waarvan tevens een bedrag van in totaal € 22.703,57 is afgelost dan wel voor verrekening in aanmerking komt. Een en ander leidt er – aldus nog steeds de man – toe dat de vrouw thans nog van de man te vorderen heeft een bedrag van € 1.186,06, welk bedrag op korte termijn aan de vrouw zal worden betaald.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht4.1.De vrouw en de man zijn beiden Nederlander en wonen allebei in België, waarmee de zaak een internationaal karakter heeft. In dergelijk zaken dient de rechtbank ambtshalve in te gaan op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en op de vraag welk recht moet worden toegepast. De rechtbank Oost-Brabant heeft reeds geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft (zie onder 2.1.), zodat nu alleen het laatste punt nog ter beoordeling voorligt. Het toepasselijk recht dient beoordeeld te worden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Immers, er is sprake van (gestelde) betalingsverplichtingen uit verbintenissen uit overeenkomsten in een burgerlijke of handelszaak (artikel 1 Rome I) en de betrokken overeenkomsten zijn gesloten na de dag van de inwerkingtreding van Rome I, te weten 17 december 2009 (artikel 28 Rome I). Blijkens artikel 2 Rome I is het aangewezen recht toepasselijk, ongeacht de vraag of het het recht van een lidstaat is.
4.2.
Partijen hebben in art. 6 van de TAL-overeenkomst een rechtskeus voor Nederlands recht gemaakt. De rechtbank acht de TAL-overeenkomst geldig, zoals hierna zal worden besproken. Ook in hun brieven voorafgaand aan deze procedure en in hun processtukken zijn partijen van de toepasselijkheid van Nederlands recht uitgegaan. Deze proceshouding wordt als een impliciete rechtskeus voor Nederlands recht opgevat, zodat de vorderingen naar Nederlands recht worden beoordeeld.
4.3.
De vrouw stelt in totaal een bedrag van € 60.000,- aan de man – in privé dan wel als bestuurder van [B.V.I] – ter beschikking te hebben gesteld. Zij beroept zich op de naar haar zeggen met de man gesloten TAL-overeenkomst en de later gesloten mondelinge overeenkomst tot geldlening (naar oud recht: overeenkomst van verbruikleen) die schriftelijk door de man is bevestigd. Het bedrag zou in de volgende deelbetalingen aan de man ter leen zijn verstrekt:
(i) € 6.800,00 d.d. 15 februari 2013
(ii) € 3.700,00 d.d. 15 februari 2013
(iii) € 15.000,00 d.d. 15 maart 2013
(iv) € 6.500,00 d.d. 23 april 2013
(v) € 8.000,00 d.d. 24 april 2013
(vi) € 10.000,00 d.d. 6 februari 2014
(vii) € 5.000,00 d.d. 6 februari 2014
(viii) € 5.000,00 d.d. 12 februari 2014
Totaal € 60.000,00
4.4. De man betoogt dat de TAL-overeenkomst niet geldig is en betwist de verschuldigdheid van voornoemde hoofdsom. Hij stelt zich, onder verwijzing naar het als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht, op het standpunt in geen geval meer dan € 39.500 van de vrouw te hebben ontvangen. Hij erkent de deelbetalingen (iii) tot en met (vi) maar ontkent de overige deelbetalingen te hebben ontvangen. Bovendien is een deel van het geleende bedrag aan [B.V.I] geleend en niet aan hem privé, zodat dit bedrag niet integraal van hem kan worden teruggevorderd.
4.5.
De rechtbank zal allereerst nagaan wat partijen precies hebben afgesproken en welk bedrag de vrouw in totaal aan de man heeft geleend en of [B.V.I] misschien (voor een deel) contractspartij is. Vervolgens zal de rechtbank nagaan of aan de toepasselijke wettelijke bepalingen is voldaan. Daarna zal worden vastgesteld welk bedrag de man thans eventueel nog aan de vrouw verschuldigd is.
Wat hebben partijen afgesproken - TAL-overeenkomst geldig?
4.6.
Anders dan de man betoogt hebben partijen met de TAL-overeenkomst een geldige overeenkomst gesloten. Tussen partijen staat vast dat de vrouw de in de TAL-overeenkomst genoemde bedragen op de in die overeenkomst genoemde data ter beschikking heeft gesteld. Uit de tekst van de TAL-overeenkomst (artikel 2) en de begin 2014 gevoerde e-mailcor-respondentie volgt genoegzaam dat de man, eerst nadat de in de TAL-overeenkomst genoemde bedragen aan hem waren betaald, de TAL-overeenkomst op papier heeft gezet (en dus niet op 14 maart 2013 al), deze heeft ondertekend en aan de vrouw toegestuurd. De vrouw heeft deze overeenkomst vervolgens niet onmiddellijk ondertekend maar pas op een veel later moment (op 14 juni 2018), omdat zij, naar zij ter zitting heeft verklaard, in de veronderstelling verkeerde dat zij de overeenkomst niet behoefde te ondertekenen om deze van kracht te doen zijn. Dit uitgangspunt is juist: ook mondelinge afspraken binden partijen en overeenkomsten van geldlening kunnen in beginsel (behoudens hetgeen hierna wordt overwogen) mondeling worden aangegaan. Daarbij komt dat de vrouw in de omschrijving van de overboeking van 15 maart 2013 aan de man expliciet naar de TAL-overeenkomst heeft verwezen (zie 2.6). Uit dit alles blijkt dat de vrouw de TAL-overeenkomst heeft aanvaard. Het betoog van de man dat geen sprake is van een geldige overeenkomst wordt dus verworpen.
4.7.
Tussen partijen staat verder vast dat de vrouw nog meer bedragen aan de man heeft geleend dan in de TAL-overeenkomst genoemd. De vrouw heeft dit als de restantlening aangeduid. Partijen strijden met name over de vraag of het in de TAL-overeenkomst genoemde rentepercentage ook op de restantlening van toepassing is. De vrouw meent van wel en de man van niet. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.
Genoegzaam gebleken is dat de restantlening onder dezelfde (rente)voorwaarden is aangegaan. De vrouw heeft in dit verband verwezen naar de onder 2.15 en 2.18 genoemde overzichten en heeft gesteld dat de man daarin het aan hem geleende bedrag en het daarop toepasselijke rentepercentage expliciet heeft erkend. De man heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.9.
De man heeft met name betoogd dat het overzicht van 1 februari 2017 en het overzicht van 10 maart 2017 geciteerd onder 2.18 niet van hem afkomstig zijn. Dit betoog wordt verworpen. De vrouw heeft in haar conclusie van repliek vermeld dat haar advocaat heeft geverifieerd dat de bijlagen bij de e-mails van die data dezelfde zijn als die de vrouw als productie 2 en 3 in het geding heeft gebracht en dat dit daadwerkelijk het geval is en aangekondigd dat de vrouw ter zitting zou willen inloggen op haar laptop teneinde dit ook aan de rechtbank te tonen. Dit is ook gebeurd. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat bij de door de vrouw aangehaalde e-mails Exceloverzichten en screenshots waren gevoegd die qua inhoud gelijk zijn aan de door de vrouw als productie 2 en 3 bij dagvaarding overgelegde bescheiden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit de juistheid van het standpunt van de man zou kunnen volgen, heeft hij niet gesteld. Integendeel, ook de e-mails van 25 maart 2018 en 14 juni 2018 waarin de man schrijft over de (mede) door hem (begin 2017) opgemaakte overzichten (zie 2.21 onder H en 2.24) staan daar haaks op. De man heeft evenmin aanleiding gezien om zelf ook inzage te verlenen in zijn e-mailbox of onderliggende correspondentie in het geding te brengen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat – zoals hij betoogt – het als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht, en niet het overzicht van 10 maart 2017, een juiste weergave geeft van de door de vrouw aan de man gedane betalingen. Dit wordt overigens te meer gemist nu, naar onweersproken stelling van de vrouw, het overzicht van 10 maart 2017 ook al als bijlage aan de brief van mr. Van Campfort van 7 juni 2018 was gehecht (zie 2.22) en de man dit punt niet reeds in zijn reactie op die brief ter sprake heeft gebracht (zie 2.23). De enkele
speculatiedat de vrouw nog de inloggegevens van de e-mail van de man zou hebben en zij de overzichten op die manier naar zichzelf heeft gestuurd dan wel door middel van manipulatie als bijlagen bij de bewuste e-mails zou hebben weten te voegen, is daartoe, afgezet tegen al het voorgaande, niet voldoende. De rechtbank gaat er dus van uit dat het onder 2.18 genoemde overzicht van de man is. Dit, zeer gedetailleerde, overzicht, is redelijkerwijs voor geen andere uitleg vatbaar dan dat hij daarin heeft
erkenddat hij een bedrag van € 60.000 van de vrouw heeft geleend en dat daarop tevens een rentepercentage van 7% van toepassing is. Het Exceloverzicht van 10 maart 2017 bevat ook de door de man (onder i en ii, en vii en viii genoemde) betwiste posten. Aan die betwisting gaat de rechtbank dus voorbij.
[B.V.I] geen contractspartij
4.10.
Uit de enkele omstandigheid dat sommige bedragen naar [B.V.I] zijn overgemaakt en sommige bedragen door [B.V.I] zijn terugbetaald, volgt niet dat in zoverre niet de man maar [B.V.I] contractspartij van de vrouw is. Het staat de man als schuldenaar immers vrij aan de vrouw te vragen ten behoeve van hem aan [B.V.I] te betalen en hij is ook in staat via [B.V.I] aan zijn terugbetalingsverplichting jegens de vrouw te voldoen. Voor het overige zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken die tot die conclusie kunnen leiden. In tegendeel, de man heeft in het overzicht van 10 maart 2017 ook geen onderscheid gemaakt tussen de aan hem in persoon en de aan [B.V.I] betaalde bedragen. Ook in de TAL-overeenkomst, gesloten met de man in privé, is ervan uitgegaan dat de gelden bestemd waren voor de financiering van bedrijfsmiddelen, die behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen van de man. Zeker gezien de onderlinge, affectieve verhouding tussen partijen had het op de weg van de man gelegen uitdrukkelijk met de vrouw overeen te komen dat [B.V.I] contractspartij werd en niet hij in privé. Gesteld noch gebleken is dat is gebeurd. De vrouw heeft daartegenover juist betoogd dat zij zich nooit bewust is geweest van twee entiteiten: de man privé en [B.V.I] en zij heeft gesteld dat ook de man beide entiteiten op één hoop heeft gegooid. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat [B.V.I] voor een deel van het geleende bedrag partij is.
Oud recht – opeisbaarheid lening en rente
4.11.
De geldleningen dateren van vóór 1 januari 2017. Daarom mist de vanaf die datum in werking getreden titel 7.2C BW toepassing en vallen de geldleningen – zoals tussen partijen ook niet in geschil – op grond van artikel 200 Overgangswet Nieuw BW nog onder de titel 7A.14 (oud) BW (artikel 7A:1791 tot en met 1806 BW). Uit deze titel volgt – voor zover relevant – dat een uitlener het ter leen gegevene niet terug kan eisen voordat de bij de bij de overeenkomst bepaalde termijn is verstreken. Als geen termijn voor nakoming bepaald is, moet de lener het op eerste aanvraag en alsdan terstond teruggeven. De rechter kan dan echter, naar gelang van de omstandigheden, enig uitstel aan de lener toestaan.
4.12.
Art. 7A:1804 BW bepaalt dat partijen de hoogte van de overeengekomen rente schriftelijk moeten vastleggen. Aan de eis van het artikel is reeds voldaan als een brief van één van de partijen het rentepercentage uitdrukt, mits uiteraard de wederpartij daarmee heeft ingestemd of moet worden geacht daarmee te hebben ingestemd (art. 3:35 BW). Een (onderhandse of authentieke) akte is niet vereist. Als partijen de hoogte van de rente niet schriftelijk hebben vastgelegd, is hun overeenkomst op het punt van het rentepercentage nietig en moeten zij worden geacht de omvang van de rente niet te hebben bepaald, waardoor art. 7A:1805 BW van toepassing wordt. Volgens dit artikel is degene die rente verschuldigd is waarvan de omvang niet is bepaald, rente verschuldigd ter hoogte van het percentage van de wettelijke rente aldus de wettelijke (handels)rente van art. 6:119(a) BW.
4.13.
De in de TAL-overeenkomst genoemde termijn voor nakoming, te weten vóór 31 december 2015, is verstreken. Bovendien heeft de vrouw reeds meerdere keren van de man teruggave van het totale uitgeleende en nog niet terugbetaalde bedrag gevorderd (zie 2.20 en 2.22). Dit betekent dat de geldleningen op dit moment opeisbaar zijn. Feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat geen harde betalingsafspraak is gemaakt, maar dat de man het geleende bedrag pas behoefde terug te betalen zodra hij daartoe in staat was, heeft de man niet gesteld en zijn overigens ook niet gebleken. De vrouw heeft het bestaan van een dergelijke afspraak betwist. De man heeft ook overigens geen omstandigheden gesteld die een uitstel zouden rechtvaardigen. Weliswaar heeft hij bij conclusie van antwoord aangevoerd dat hij is gestopt met de terugbetaling van de door de vrouw aan hem geleende bedragen omdat de vrouw het ouderschapsplan niet nakwam. Hij heeft in deze procedure echter uitdrukkelijk (naar het oordeel van de rechtbank: terecht) geen beroep op een opschortingsrecht gedaan. De vrouw kan dus nakoming van de op de man rustende terugbetalingsverplichting vorderen.
4.14.
Aan het in artikel 7A:1804 (oud) BW genoemde schriftelijkheidsvereiste is voor wat betreft de rente evenzeer voldaan. Immers, het rentepercentage is in de TAL-overeenkomst vastgelegd en de man heeft deze afspraak voor wat betreft de overige geleende bedragen in zijn overzicht van 10 maart 2017 en in de e-mail van 16 april 2017 schriftelijk erkend. Met de vrouw is de rechtbank dus van oordeel dat op de totaal geleende hoofdsom van € 60.000 een rentepercentage van 7% van toepassing is.
4.15.
Voor wat betreft de onder de TAL-overeenkomst verstrekte gelden is de contractuele rente verschuldigd vanaf 24 april 2013, zoals de vrouw heeft gevorderd. Voor wat betreft de overige bedragen is de contractuele rente toewijsbaar vanaf het moment van de verstrekking. Uit het overzicht van de man van 10 maart 2017 volgt dat het resterende gedeelte van het uitgeleende bedrag op 6 februari 2014 was verstrekt. Daarmee is de onder I.b. gevorderde contractuele rente over dit resterende bedrag vanaf 12 februari 2014 toewijsbaar.
Aflossingen en andere betalingen of verrekenposten
4.16.
Vervolgens is het de vraag hoeveel de man heeft afgelost op de hoofdsom van € 60.000, waarvan € 10.000 (deelbetaling vi genoemd in 4.3) is betaald aan [B.V.I] en
€ 50.000 aan de man in privé. Tevens strijden partijen over de vraag welke bedragen de man in verrekening kan brengen op het door hem verschuldigde bedrag. Partijen zijn het erover eens dat de man de - al dan niet via [B.V.I] - door hem voor de vrouw betaalde bedragen, indien bewezen, in verrekening kan brengen, tenzij over die betaling andere afspraken zijn gemaakt, dan wel de man de bewuste betaling om andere redenen ten bate van de vrouw heeft verricht.
Aflossingen
4.17.
Voor wat betreft de aflossingen overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat het aan [B.V.I] betaalde bedrag van € 10.000 is terugbetaald. Voldoende gebleken is dat dit bedrag niet begrepen is in het nu door de vrouw gevorderde bedrag. De vrouw erkent daarnaast nog diverse aflossingen ten bedrage van in totaal € 11.150, bestaande uit de hiervoor onder 2.7, 2.30 en 2.31 genoemde bedragen € 5.500, € 2.000 en € 3.650, de betaling van de onder 2.28 genoemde facturen van T-Mobile ten bedrage van in € 531,45 en de onder 2.32 genoemde inkopen van de man voor de interieurwinkel van de vrouw ten bedrage van € 750 als aflossing op de hoofdsom. Het voorgaande doet de vrouw concluderen dat thans nog een bedrag van € 37.568,55 (= € 60.000 – € 10.000 –
€ 11.150 – 531,45 – € 750) openstaat, hetgeen zij in deze procedure aan hoofdsom
(a. € 24.000 + b. € 13.568,55 = € 37.568,55) vordert.
Andere afbetalingen of verrekenposten
4.18.
De man somt in de conclusie van antwoord nog tal van andere afbetalingen en/of verrekeningen op. Nu de vrouw geen van deze posten als aflossingen op de uitgeleende bedragen erkent, zullen deze hierna afzonderlijk worden besproken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen rusten op de man de stelplicht en de bewijslast van de omstandigheid dat hij deze posten voor de vrouw heeft voldaan. Op de vrouw rusten de stelplicht en de bewijslast dat over die betalingen andere afspraken zijn gemaakt, dan wel dat de man die betalingen om andere redenen ten bate van haar heeft verricht.
T-Mobile d.d. 26 december 20154.19. Naast voornoemde T-Mobile facturen voert de man nog een T-Mobile factuur ten bedrage van € 86,67 op (punt 19 conclusie van antwoord). De man heeft van deze factuur geen betaalbewijs overgelegd, terwijl de vrouw ter zitting heeft verklaard dit bedrag contant aan de man te hebben gegeven, opdat hij dit vervolgens over kon maken aan T-Mobile. Dat de man ook dit bedrag voor de vrouw heeft betaald is hierom niet komen vast te staan, zodat dit bedrag niet in verrekening kan worden gebracht. Bij deze stand van zaken wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Belastingdienst
4.20.
Het onder 2.29 genoemde en door de man opgevoerde bedrag van
€ 663,07komt voor verrekening in aanmerking. Vasstaat immers dat [B.V.I] dit bedrag ten behoeve van de vrouw aan de Belastingdienst heeft voldaan. Dat dit bedrag, zoals de vrouw betoogt, gezien moet worden als een schadevergoeding omdat de man de geldleningen niet terugbetaalde dan wel als schenking, is onvoldoende gebleken. Concrete feiten en omstandigheden waaruit dit zou kunnen volgen, zijn niet door de vrouw gesteld, terwijl de man een en ander heeft betwist. Bij deze stand van zaken wordt aan bewijslevering aan de zijde van de vrouw niet toegekomen.
€ 2.600,-
4.21.
Onder punt 18. van de conclusie van antwoord voert de man nog een bedrag van
€ 2.600,- op. Ter zitting heeft de man verklaard dat dit bedrag diverse betalingen betreffen die [B.V.I] na de beëindiging van de relatie tussen partijen ten behoeve van de vrouw zou hebben gedaan. Bij gebreke van onderbouwende bescheiden is het voor de rechtbank en de vrouw onduidelijk waarop dit bedrag betrekking heeft. Deze vermeende verrekenpost zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd, waarmee ter zake evenmin aan bewijslevering wordt toegekomen.
Boedelscheiding
4.22.
De man stelt zich op het standpunt dat hij tevens een bedrag van € 8.167 mag verrekenen. Dit bedrag ziet op de post boedelscheiding tussen de vrouw en de man en bestaat uit drie afzonderlijke posten, namelijk:
1) een post van € 4.744 voor investeringen in de woning aan de [adres] ;
2) een post van € 1.323 ter zake uitgaven voor (destijds baby) [de minderjarige] en
3) een post van € 2.100 ter zake borg voor de woning aan de [adres] .
ad post 1:
4.22.1.
Ter onderbouwing van post 1 verwijst de man naar het als productie 11 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht. De man stelt de kosten van de in dat overzicht onder het kopje ‘Verhuizing [adres] ’ genoemde aankopen voor de woning aan de [adres] te hebben voldaan. De vrouw betwist dat de man de voor die inboedelzaken genoemde bedragen heeft voldaan en als verrekenpost kan opvoeren. Zij betoogt hiertoe dat de man op 18 augustus 2015 een soortgelijk schema heeft gestuurd maar met lagere bedragen.
4.22.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Hieromtrent geldt dat de vrouw na de beëindiging van de relatie van partijen in de woning aan de [adres] is blijven wonen, alwaar – zoals de vrouw ter zitting heeft bevestigd – de gehele inboedel is achtergebleven. Partijen gaan ervan uit dat de inboedel gezamenlijke eigendom is. Hiervan dient nog de verdeling plaats te vinden. Bij de verdeling van inboedel moet in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde van die inboedelgoederen ten tijde van de verdeling en niet van de waarde van enkele inboedelgoederen ten tijde van de aanschaf. Hieromtrent zijn geen stellingen ingenomen en geen stukken in het geding gebracht. Aldus heeft de man deze verrekenpost onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
ad post 2:
4.22.3.
Het voorgaande geldt evenzeer voor de onder 2 opgevoerde en, door de vrouw betwiste, aankoopkosten van een kinderwagen, schuimrubber en een champagne kraambed. Ook deze bedragen zullen niet als verrekenpost worden meegenomen.
4.22.4.
De overige onder deze post opgesomde aankoopkosten van een babyfoon
‘Angelcare’en de nipt test komen evenmin voor verrekening in aanmerking. Onder verwijzing naar een verrichting d.d. 26 januari 2015 ten bedrage van € 459,60 op de als productie 15 bij conclusie van repliek overgelegde uitgavenstaat, voert de vrouw aan dat de
‘Angelcare’met haar creditcard is betaald. Voorts voert zij aan dat de man de
‘Angelcare’bij zijn vertrek uit de woning aan de [adres] heeft meegenomen. Nu dit laatste niet door de man is weersproken, kan zijn betoog dat hij de bewuste creditcardafrekening zou hebben betaald hem niet baten. Wat betreft de nipt test erkent de vrouw dat de man deze kosten heeft betaald. De vrouw betwist echter dat zou zijn afgesproken dat de man deze kosten in mindering mocht brengen op de lening. Zij voert daartoe aan dat zij daartegenover de niet door de zorgverzekering gedekte gynaecoloogbezoeken, de geboortekaartjes en de kinderkleding heeft betaald zonder daar ooit een financiële vergoeding voor te hebben gekregen. Tegenover de betwisting door de vrouw had de man zijn stellingname ten aanzien van de afspraak over de verrekening nader moeten concretiseren, hetgeen hij heeft nagelaten. Bij deze stand van zaken wordt ook aan de op dit punt door de man aangeboden bewijslevering niet toegekomen.
ad post 3:
4.22.5.
De man heeft ter onderbouwing van post 3 als productie 15 bij de conclusie van antwoord overgelegd een screenshot van de onderliggende overschrijving d.d. 20 november 2014 van zijn bankrekening naar de bankrekening van de vrouw. De bankoverschrijving heeft als omschrijving
‘Borg 2 maanden huur [adres] ’. Nu de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] op naam van de vrouw staat, geldt – naar tussen partijen vaststaat – dat de vrouw bij een vertrek uit die woning in beginsel het recht heeft op teruggave van de borg door de verhuurder. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar betoog dat partijen hebben afgesproken dat de man met deze betaling zijn, ten opzichte van de vrouw bestaande, huurachterstand met betrekking tot de huurwoning in [plaats 2] (zie 2.25) zou inlopen. Concrete feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, heeft de vrouw immers niet gesteld, terwijl de man dit betwist en de omschrijving van de overboeking daarbij niet aansluit. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat deze betaling wel degelijk betrekking heeft op de borg voor de woning aan de [adres] . De rechtbank zal deze betaling van
€ 2.100,-dan ook als verrekenpost meenemen.
Aflossing huur
4.23.
Niet in geschil is dat de man op 13 juli 2015 (derhalve bijna vijf maanden na zijn vertrek uit de woning aan de [adres] ) € 1.000,- heeft betaald ten behoeve van de huur van die woning (zie 2.25). De vrouw stelt zich ook ten aanzien van dit bedrag op het standpunt dat deze betaling gezien moet worden als het inhalen van een huurachterstand van de man ten opzichte van de vrouw, omdat de man gedurende de periode dat hij met de vrouw in de woning aan de [adres] heeft samengewoond onregelmatig heeft bijgedragen aan de betaling van de huur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat partijen dit hebben afgesproken, heeft de vrouw – op wie ter zake de stelplicht en bewijslast rust – niet gesteld en zijn ook overigens niet gebleken. Dit klemt temeer nu de man het bestaan van een dergelijke afspraak betwist. De rechtbank gaat dan ook aan voornoemde stellingname van de vrouw voorbij en neemt de post van
€ 1.000mee als verrekenpost voor de man.
Inkopen winkel van de vrouw
4.24.
De man stelt zich op het standpunt dat hij voor een bedrag van € 1.000 inkopen heeft gedaan voor de interieurwinkel van de vrouw. Zoals hiervoor reeds overwogen, erkent de vrouw deze post tot een bedrag van € 750 en heeft zij dit bedrag in de conclusie van repliek reeds als aflossing op de totaalsom van € 60.000 doorberekend, hetgeen heeft geleid tot de wijziging van eis. De vrouw betwist de overige € 250. Zij stelt dat het om zes inkopen van € 125 gaat en verwijst hiertoe naar het door de man gemaakte overzicht van 10 maart 2017, waarin staat:
‘6x inkopen winkel [de vrouw] ad € 125’. Afgezet hiertegen heeft de man zijn standpunt wat betreft het meerdere onvoldoende onderbouwd. Hiertoe kon hij niet volstaan met de enkele verwijzing naar productie 10 bij de conclusie van antwoord. Uit de daarbij overgelegde e-mail van de man aan de vrouw kan het opgevoerde bedrag van € 1.000 immers niet worden afgeleid. Dit betekent dat deze post voor het meerdere niet zal worden meegenomen als verrekenpost.
Website
4.25.
Ten slotte voert de man de hiervoor onder 2.33. genoemde factuur ten bedrage van € 3.115,75 (inclusief BTW) op als verrekenpost. Deze factuur staat echter op naam van [B.V.I] . Nu gesteld noch gebleken is dat [B.V.I] deze vermeende vordering op de vrouw aan de man heeft gecedeerd, moet het ervoor gehouden worden dat de man geen vorderingsrecht voor deze factuur heeft. Reeds hierom zal de rechtbank deze post niet meenemen als verrekenpost, nog daargelaten dat de vrouw heeft betwist dat zij met [B.V.I] is overeengekomen dat gefactureerd zou worden voor de verrichte werkzaamheden.
4.26.
Kortom, van de overige door de man opgevoerde posten zal in totaal een bedrag van € 3.763,07 (€ 663,07 + € 2.100,- + € 1.000,-) worden meegenomen als verrekenpost. Toerekening van dit bedrag zal moeten gebeuren op de voet van het bepaalde in artikel 6:44 BW, waarop de vrouw zich ook heeft beroepen.
Buitengerechtelijke kosten
4.27.
De vrouw stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en vordert ter zake een bedrag van € 1.407,84 inclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat de aanmaningsbrief van 7 juni 2018 voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt. De rechtbank verwerpt het betoog van de man dat de vrouw daarbij een hoger bedrag aan buitengerechtelijke kosten heeft aangezegd op basis van een hogere vordering, zijnde – naar de rechtbank begrijpt – de in die brief genoemde hoofdsom van € 47.457,12. Op pagina 5 van die brief staat echter expliciet dat het aangezegde bedrag is gebaseerd op de lagere hoofdsom van € 38.850,-, welke bedrag vervolgens ook bij dagvaarding is gevorderd (zie 2.22.). Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering onder I.c. integraal zal worden toegewezen. De door de vrouw ingediende eisvermindering naar aanleiding van de bij conclusie van antwoord door de man opgevoerde verrekenposten kan niet tot een ander oordeel leiden nu, onder meer door toepassing van artikel 6:44 BW, als gevolg daarvan geen substantieel deel (> 40%) van de in eerste instantie gevorderde hoofdsom wordt afgewezen.
4.28.
Het voorgaande leidt ertoe dat het onder I.a. tot en met I.c. gevorderde zal worden toegewezen, met dien verstande dat het hiervoor genoemde bedrag van € 3.763,07 aan verrekenposten volgens de regels van artikel 6:44 BW daarop in mindering strekt.
Proceskosten
4.29.
[de man] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de onder II. gevorderde proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de vrouw] worden begroot op:
- dagvaarding € 272,39
- salaris advocaat €
3.222,00(3 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.494,39
4.30.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
4.31.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten als onder III. gevorderd bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten, zoals gevorderd.

5.5. De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 24.000,-, te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 24 april 2013 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 13.568,55, te vermeerderen met de contractuele rente van 7% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf van 12 februari 2014 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.407,84 inclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
bepaalt dat op bovenstaande veroordelingen volgens de regels van artikel 6:44 BW in mindering strekt een bedrag van € 3.763,07 aan verrekenposten, zoals hiervoor overwogen;
5.5.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 3.494,39, en op € 131,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 68,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 2753/1486