ECLI:NL:RBDHA:2020:13891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20-1900 en 20-1901 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsverhouding

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/1900 en AWB 20/1901. Eiseres, een Iraakse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar zorg- en opvoedingstaken voor haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat er een afhankelijkheidsverhouding bestond tussen haar en haar zoon. Eiseres had verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te verbieden totdat op haar beroep was beslist.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. Hoewel eiseres verschillende documenten had overgelegd, waaronder verklaringen en foto's, was er onvoldoende bewijs dat zij daadwerkelijk zorg verleende aan haar zoon. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat haar zoon gedwongen zou worden de EU te verlaten als aan haar een verblijfsrecht zou worden geweigerd.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris geen hoorplicht had geschonden, omdat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen, bevestigd en eiseres in de gelegenheid gesteld om haar argumenten nader te onderbouwen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank heeft de uitspraak mondeling gedaan en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1900 (beroep)
AWB 20/1901 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 december 2020 in de zaken tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , van Iraakse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document EU/EER als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 6 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Daarnaast is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 december 2020. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over te leggen.
Op 13 oktober 2020 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd. Bij brief van
2 november 2020 heeft verweerder hierop gereageerd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1900,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1901,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Motivering

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank stelt op basis van de bij het beroep overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat eiseres aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend ten aanzien van de afgifte van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chávez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). [1] Zij beoogt verblijf bij haar minderjarige zoon [naam] , die de Nederlandse nationaliteit bezit (hierna: referent).
Standpunt verweerder
3. Met het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van referent. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding, dat referent gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht zou worden geweigerd.
Beroepsgronden eiseres
4. Volgens eiseres verricht zij wel daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken en is sprake van een afhankelijkheidsverhouding tussen haar en referent als bedoeld in het arrest Chávez-Vilchez. Eiseres staat sinds 3 december 2019 ingeschreven op hetzelfde adres als referent. Zij neemt momenteel alle zorg op zich, omdat de vader van referent – haar echtgenoot – veel werkt. Eiseres helpt referent met leren lezen, schrijven, communiceren en spelen. Ze brengt hem elke dag naar en van school, zoals ook blijkt uit de verklaring van de [functie] van [naam] . Referent is pas vijf jaar oud. Omdat hij nog zo jong is, heeft hij zijn moeder nodig. Hij bevindt zich namelijk in de cruciale jaren van zijn ontwikkeling. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbare leeftijd van referent en het feit dat hij structuur en regelmaat nodig heeft. Eiseres doet verder een beroep op een uitspraak van 16 januari 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg. [2] Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.
Oordeel rechtbank
5. Vanwege de door eiseres op de eerdere zitting naar voren gebrachte argumenten, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek op de zitting te schorsen, om eiseres in de gelegenheid te stellen haar betoog nader te onderbouwen. Op die zitting heeft eiseres namelijk nader toegelicht dat zij daadwerkelijke zorgtaken verricht voor referent. Zij heeft tot 2018 met haar gezin samengewoond in Irak en zij zijn nooit van elkaar gescheiden geweest. Ook heeft de echtgenoot van eiseres verklaard dat hij werkzaam is bij een [soort bedrijf] en dat eiseres voor referent zorgt als hij aan het werk is.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres na schorsing van het onderzoek een kopie van een uittreksel uit de BRP [3] van haar echtgenoot en een kopie van een ondernemingsplan van de onderneming van haar echtgenoot heeft overgelegd. Dat waren niet de stukken die de rechtbank op de zitting met (de gemachtigde van) eiseres heeft afgesproken en die in het proces-verbaal van de schorsing zijn opgesomd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze stukken zijn standpunt gehandhaafd.
7.1.
Het arrest Chávez-Vilchez is door verweerder nader uitgelegd met beleid dat is opgenomen in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.2.
In geschil is de vraag of eiseres met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijke zorg- en of opvoedingstaken verricht ten behoeve van referent en of tussen haar en referent sprake is van een afhankelijkheidsverhouding in de zin van het arrest Chávez-Vilchez.
7.3.
De rechtbank oordeelt, met verweerder, van niet en overweegt daartoe als volgt. Hoewel eiseres een groot aantal stukken heeft overgelegd, zijn slechts een paar van die stukken relevant voor de zorg- en opvoedtaken en de afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Dan gaat het bijvoorbeeld om de overgelegde foto’s waarop zowel eiseres als referent staan afgebeeld, de verklaring van de school van referent en de inschrijving van eiseres in de BRP. Uit die stukken valt echter onvoldoende op te maken, ook niet in onderling samenhang bezien, dat en hoe eiseres de zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van referent. Op de eerdere zitting is besproken dat voor die vraag in dit geval relevant is dat eiseres naar voren heeft gebracht dat zij ook al in Irak voor referent zorgde en dat zij samenwoonden. De aanvraag dateert namelijk van 11 juni 2019 en zij is pas sinds december 2019 in Nederland. In dat kader zou eiseres een leesbaar exemplaar van de verklaring van de [functie] uit Irak overleggen. Daaruit zou immers blijken dat eiseres samen met haar kinderen ingeschreven stond op hetzelfde adres in Irak. Eiseres heeft die verklaring, alsmede andere stukken die haar betoog kunnen onderbouwen, niet overgelegd. Eiseres heeft voorts naar voren gebracht dat zij ook in Nederland voor referent zorgt en dat de echtgenoot van eiseres fulltime werkt, maar ook dat niet aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor de gestelde afhankelijkheid tussen haar en referent. Het komt erop neer dat eiseres veel stukken heeft overgelegd, maar heeft nagelaten om – ondanks de uitdrukkelijke gelegenheid die de rechtbank haar heeft geboden – de relevante elementen van haar aanvraag van de juiste onderbouwing te voorzien. Het beroep op de uitspraak van
16 januari 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen.
7.4.
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt ook niet. Gelet op het primaire besluit en hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, was er geen redelijke twijfel over dat het bezwaar van eiseres ongegrond was. Dat betekent dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat een hoorzitting niet nodig was.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden afgewezen. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. V.E.A. Naaijkens mr. A.K. Mireku
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:354.
3.Basisregistratie personen.