ECLI:NL:RBDHA:2020:13888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20-3246 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door langdurig ingezetene

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Egyptische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij duurzaam over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Eiser, die in Italië de status van langdurig ingezetene heeft, voerde aan dat hij met zijn ondernemingsplan en werkervaring in Egypte en Italië voldoende bewijs had geleverd voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde stukken te summier waren en niet voldoende onderbouwd om aan te tonen dat eiser aan de vereisten voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3246
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 december 2020 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] , van Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 20 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal is verschenen de heer
[naam] . De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat zij binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Eiser heeft in Italië de status van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. [1] Hij heeft op 8 april 2019 een aanvraag ingediend om in Nederland arbeid te verrichten bij zijn [soort bedrijf] [naam bedrijf] te [plaatsnaam] , een [soort bedrijf] . De onderneming is opgericht op 8 januari 2020.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij met de door hem overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat hij als [functie] duurzaam in de kosten van zijn levensonderhoud zal kunnen voorzien, zoals is vereist in de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het overgelegde ondernemingsplan bevat weliswaar een summiere, maar adequate en onderbouwde marktanalyse. Bovendien heeft eiser zowel in Egypte als in Italië langdurige ervaring opgedaan, als [functie] en als [functie] , en is grote vraag naar de door eiser aangeboden diensten. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. [2] Ook voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn werkzaamheden over voldoende, duurzame en zelfstandige middelen van bestaan zal beschikken als bedoeld in de Richtlijn langdurig ingezetenen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Het door eiser overgelegde ondernemingsplan is te summier en niet met stukken onderbouwd. Zo is de commerciële paragraaf niet op eisers onderneming toegesneden, ontbreekt een gedegen marktanalyse en zijn er geen onderbouwende stukken overgelegd. De stukken die eiser heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn werkervaring in Italië, zijn ook onvoldoende. De rechtbank kan daaruit alleen maar opmaken dat eiser op een gegeven moment stond ingeschreven in het Italiaanse handelsregister, maar meer ook niet. Ook de door eiser in beroep overgelegde intentieverklaringen zijn summier en onvoldoende concreet. Allereerst bevatten de verklaringen geen bedrijfsstempel, zodat niet met zekerheid gezegd kan worden dat die verklaringen wel echt afkomstig zijn van de betreffende bedrijven. De verklaringen bevatten daarnaast geen ingangsdatum, uurtarief of andere concrete informatie. De rechtbank hecht dan ook geringe waarde aan die intentieverklaringen. Het betoog van de gemachtigde van eiser op de zitting dat de overgelegde stukken als voldoende onderbouwing dienen voor een [soort bedrijf] , wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ook [functie] van [soort bedrijf] moeten aannemelijk maken dat zij voldoen aan het voor hen geldende middelenvereiste. Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats gaat ook niet op, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
4.3.
Eisers beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt ook niet. Gelet op het primaire besluit en hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, was er geen redelijke twijfel over dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Dat betekent dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat een hoorzitting niet nodig was.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. V.E.A. Naaijkens mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
2.ECLI:NL:RBDHA:2017:5331 en ECLI:RBDHA:2018:10521.