ECLI:NL:RBDHA:2020:13882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
nl20.21574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 28 december 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank overwoog dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had de feitelijke juistheid van deze gronden niet betwist. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbrak, en dat verweerder terecht geen lichter middel had gekozen dan de inbewaringstelling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21574
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Gelet daarop staat in ieder geval vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd en dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.3 Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. De reden hiervoor is dat er nog geen laissez- passer (lp) voor eiser beschikbaar is en het boeken van een vlucht voor eiser dus nog niet aan de orde is. De lp-aanvraag voor eiser is op 23 december 2020 doorgezonden aan de Algerijnse autoriteiten. Het traject voor het verkrijgen van een lp kan enige tijd in beslag nemen en deze procedure moet eerst worden afgewacht. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tot slot moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel te toe passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en tijdens het gehoor
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1190).
voor de inbewaringstelling nog heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. Gelet daarop hecht de rechtbank niet zoveel waarde aan de verklaring van eiser ter zitting dat hij Nederland vrijwillig wil verlaten. Verder zijn er door eiser geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De medische omstandigheden van eiser heeft verweerder in de maatregel kenbaar en gemotiveerd gewogen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
30 december 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.