ECLI:NL:RBDHA:2020:13881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die zich zonder rechtmatig verblijf in Nederland bevond, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 18 december 2020 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 28 december 2020 de mondelinge uitspraak gedaan, waarbij de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank stelde vast dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich enige tijd aan het toezicht had onttrokken. Deze gronden waren voldoende om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks dat de eiser had aangevoerd dat hij niet actief meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de coronacrisis en de bijbehorende reisbeperkingen geen reden waren om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om actief mee te werken aan hun uitzetting en de rol van de overheid in het waarborgen van de openbare orde. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21698
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Faber), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Gelet daarop staat in ieder geval vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd en dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich (opnieuw) aan het toezicht zal onttrekken.3 Deze twee gronden kunnen de maatregel dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. Weliswaar vinden er slechts mondjesmaat presentaties plaats bij de Marokkaanse autoriteiten, maar er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko in algemene zin weigert om laissez-passers (lp) te verstrekken. De lp-aanvraag van eiser loopt sinds 13 december 2019 en er is voor het laatst gerappelleerd op 16 december 2020. Niet uitgesloten is dat ten behoeve van eiser een lp zal worden verstrekt. Hierdoor neemt de rechtbank vooralsnog aan dat het zicht op uitzetting van eiser naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat eiser sinds 18 december 2020 weer in bewaring zit en vanaf dit moment weer actief wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser. Daar komt bij dat verweerder afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten en dat van eiser wordt verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Weliswaar stelt eiser dat hij meerdere keren heeft geprobeerd om een nieuw paspoort te verkrijgen bij het Marokkaanse consulaat, maar hij heeft deze stelling niet met documenten onderbouwd. Ook op dit moment blijkt niet dat eiser actief meewerkt aan zijn vertrek. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij niet wenst terug te keren met hulp met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Tot slot is de coronacrisis en de vergaande reisbeperkingen als gevolg daarvan ook geen reden om te oordelen dat er geen zicht op uitzetting is. Er is immers nog geen lp beschikbaar voor eiser en het boeken van een vlucht is dus nog niet aan de orde. De beroepsgrond slaagt niet.
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1190).
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
30 december 2020

Documentcode: [documentencode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.