In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de heropening van een WIA-uitkering. De rechtbank heeft eerder op 22 juli 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV de gelegenheid kreeg om een gebrekkig besluit te herstellen. Het UWV heeft vervolgens op 13 december 2019 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van de eiser gegrond werd verklaard en de WIA-uitkering per 22 mei 2017 werd heropend. De eiser was van mening dat de uitkering met terugwerkende kracht per 1 oktober 2010 moest worden heropend, omdat hij vanaf die datum onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht had besloten dat de uitkering niet eerder dan per de datum van melding, 22 mei 2017, kon worden heropend. De rechtbank stelde vast dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat het UWV het beleid op consistente wijze had toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit I werd gegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde het UWV in de proceskosten van de eiser en droeg hen op het griffierecht te vergoeden.