ECLI:NL:RBDHA:2020:13828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
SGR 20/6044, SGR 20/6076, SGR 20/6077, SGR 20/6078, SGR 20/6080 en SGR 20/6098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde beroepen wegens misbruik van recht in sociale bijstandszaak

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, drs. [eiser], beroep had ingesteld tegen beslissingen van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) over aanvragen voor bijzondere bijstand voor reiskosten. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. Eiser had in het verleden al meerdere keren aanvragen ingediend en was eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank en het Gerechtshof Den Haag verboden om zich op een bepaalde manier tot de ISD te wenden. Dit verbod was opgelegd vanwege misbruik van recht en was nog steeds van kracht. De rechtbank oordeelde dat alle onderhavige beroepen volgden op aanvragen die door eiser in de verbodsperiode waren gedaan, en dat eiser niet had aangetoond dat hij zich aan het verbod had gehouden. Hierdoor was er sprake van misbruik van recht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de beroepen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6044, SGR 20/6076, SGR 20/6077, SGR 20/6078, SGR 20/6080 en SGR 20/6098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaken tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6044).
Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6076).
Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6077).
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6078).
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6080).
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand afgewezen. Op 18 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op eisers bezwaar van 18 juni 2020. Bij besluit van 30 september 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (SGR 20/6098).
Eiser heeft tegen de vorengenoemde beslissingen op bezwaar beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Griffierechten
2. Eiser is in alle zaken waarop deze uitspraak betrekking heeft, vrijgesteld van het betalen van griffierechten. Dat betekent dat eiser in al deze procedures geen griffierecht hoeft te betalen.
Feiten en omstandigheden per zaak
3.1.
Zaak SGR 20/6044
Op 4 februari 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten ter hoogte van € 14,- ten behoeve van het bijwonen van een zitting inzake een (civiele) hoger beroepsprocedure met zaaknummer 200.257.779/01. Nadat eiser verweerder op 7 april 2020 in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, heeft verweerder bij besluit van 21 april 2020 de aanvraag van eiser afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3.2.
Zaak SGR 20/6076
Op 4 februari 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten ter hoogte van € 14,- ten behoeve van het bijwonen van een zitting van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag op 17 februari 2020. Nadat eiser verweerder op 16 april 2020 in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, heeft verweerder bij besluit van 30 april 2020 de aanvraag van eiser afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3.3.
Zaak SGR 20/6077
Op 18 februari 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten ter hoogte van € 14,- ten behoeve van het bijwonen van een zitting van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag op 4 februari 2020. Nadat eiser verweerder op 16 april 2020 in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, heeft verweerder bij besluit van 30 april 2020 de aanvraag van eiser afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3.4.
Zaak SGR 20/6078
Op 8 april 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten ter hoogte van € 14,20 ten behoeve van het bijwonen van een zitting van de rechtbank Den Haag op 12 maart 2020. Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3.5.
Zaak SGR 20/6080
Op 8 april 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor reiskosten ter hoogte van € 14,20 ten behoeve van het bijwonen van een regiezitting van de rechtbank Den Haag op 13 maart 2020. Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3.6.
Zaak SGR 20/6098 - Zie ook: SGR 20/747
Op 24 september 2019 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, zijnde de eigen bijdrage voor een advocaat ter hoogte van € 145,- met betrekking tot een (civiele) hoger beroepsprocedure met zaaknummer 200.263.802. Nadat eiser verweerder op 26 november 2019 in gebreke had gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2020 de aanvraag van eiser afgewezen. Op 18 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar van 18 juni 2020, welk bezwaar was aangevuld bij brieven van 20 en 24 juli 2020. Bij beslissing op bezwaar van
30 september 2020 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege mede betrekking op de alsnog genomen beslissing op bezwaar van 30 september 2020, nu deze beslissing niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van eiser.
Misbruik van recht
4. Bij vonnis in kort geding van 7 februari 2019 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat eiser misbruik van recht maakt. De voorzieningenrechter heeft eiser verboden om, binnen 24 uur na betekening van dat vonnis, zich gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar per kalendermaand meer dan twee keer met brieven, faxen, en e-mails of op welke wijze dan ook (via SMS, telefonisch, balie, enzovoort) te richten tot de ISD en/of haar medewerkers of andere organen of instellingen die zich vanwege de in art. 4 van de Wob en/of andere wettelijke bepalingen opgenomen doorzendplicht moeten wenden tot de ISD, daarbij uitdrukkelijk voor bezwaar vatbare beschikkingen niet inbegrepen, waarbij de correspondentie niet meer dan één aanvraag, bezwaar, klacht of herzieningsverzoek mag bevatten en niet mag zien op meer dan één procedure naar aanleiding van een dergelijke aanvraag, bezwaar, klacht of herzieningsverzoek, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke keer dat dit verbod wordt overtreden, met een maximum van € 25.000,-.
5. Bij arrest in kort geding van 25 februari 2020 [2] heeft het Gerechtshof Den Haag (hierna: het gerechtshof) in hoger beroep het voormelde vonnis van 7 februari 2019 bekrachtigd. Het gerechtshof heeft onder meer overwogen dat eiser misbruik van recht maakt en het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod niet disproportioneel is.
6. Bij vonnis in kort geding van 31 augustus 2020 [3] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat de termijn van twee jaar waarin eiser verweerder niet mag benaderen zoals omschreven in het kort gedingvonnis van 7 februari 2019 nog niet is verstreken en dat het aantal contacten van eiser in die termijn aanzienlijk groter was dan hem op grond van dat kort gedingvonnis was toegestaan. De voorzieningenrechter acht het daarom aangewezen het contactverbod te versterken met een (nieuwe/extra) dwangsombepaling, in die zin dat eiser een dwangsom van € 500,- verbeurt voor elke keer dat hij het hem in het vonnis van 7 februari 2019 opgelegde verbod overtreedt na 24 uur na de betekening van het vonnis van 31 augustus 2020, met een maximum van € 5.000,-. Voor zover eiser ook dit maximum aan dwangsommen verbeurt, zal het vonnis van 7 februari 2019 uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard op de wijze zoals door verweerder is gevorderd. Dit laatste is volgens de voorzieningenrechter weliswaar een ultimum remedium, maar daar is de situatie dan ook naar. Minder vergaande dwangmiddelen zijn dan, volgens de voorzieningenrechter, onvoldoende gebleken.
7. De rechtbank stelt vast dat het door de voorzieningenrechter en het gerechtshof opgelegde verbod nog steeds van kracht is.
8. Bij uitspraak van 3 november 2020 [4] heeft de meervoudige kamer van de rechtbank onder meer geoordeeld dat op grond van het door de kort geding-rechter opgelegde verbod, zoals dat door het gerechtshof is bekrachtigd, en de stelselmatige, voortdurende overtreding daarvan door eiser, moet worden aangenomen dat ook bij het instellen van bestuursrechtelijke beroepsprocedures die zijn gevolgd op door eiser in de verbodsperiode gedane aanvragen, misbruik van recht moet worden aangenomen, zodat die procedures alleen al daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien (1) eiser met bewijsstukken aantoont dat in de betreffende maand slechts twee aanvragen door hem zijn gedaan, en indien (2) uit de beroepsgronden aanstonds zou blijken dat het bij deze beroepen gaat om een reëel geschilpunt in de rechtsverhouding tussen eiser en verweerder.
9. De rechtbank stelt vast dat alle onderhavige beroepen zijn gevolgd op door eiser in de verbodsperiode gedane aanvragen. Eiser voldoet voorts niet aan de onder 8 vermelde beide voorwaarden. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in het kort gedingvonnis van 31 augustus 2020 (rechtsoverweging 4.2) mag van eiser worden verwacht dat hij aantoont hoe vaak hij zijns inziens na betekening van het kort gedingvonnis van 7 februari 2019 contact heeft gezocht met verweerder. Eiser heeft hierin geen enkel inzicht geboden terwijl dat wel van hem mocht worden verlangd. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat alle aanvragen in de onderhavige beroepen buiten de toegestane twee contacten per maand vallen. De rechtbank oordeelt daarom dat in de onderhavige beroepen sprake is van misbruik van recht.
10. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Hieruit volgt dat de beroepsgronden niet worden beoordeeld.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zaaknummer C/09/560634 / KG ZA 18-1001.
2.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:287.
3.Zie de uitspraak de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8457.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10979.