ECLI:NL:RBDHA:2020:13681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in verzoek om beschermd wonen door ongedocumenteerde vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ongedocumenteerde vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had verzocht om beschermd wonen, maar de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 30 januari 2020, na een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de opvangmogelijkheden voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. De zitting vond plaats via een Skype-verbinding vanwege coronamaatregelen, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft in haar motivering vastgesteld dat eiser geen recht heeft op beschermd wonen, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor zijn verzoek. Eiser is een vreemdeling zonder verblijfsrecht met medische problemen en had eerder verzocht om plaatsing in een beschermde woonomgeving. De staatssecretaris had in een brief van 18 september 2019 aangegeven dat eiser zich voor onderdak kan melden bij een vrijheidsbeperkende locatie en voor beschermd wonen bij de gemeente op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo).

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoet aan zijn verplichtingen uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden door de mogelijkheid van onderdak in VBL's aan te bieden, mits de migrant meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de staatssecretaris om eiser te voorzien van beschermd wonen, en verklaart zich daarom onbevoegd om het beroep te behandelen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/742
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij brief van 18 september heeft verweerder de opvangmogelijkheden uiteengezet voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Het daartegen gemaakte bezwaar is op 3 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Op 30 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Vanwege de maatregelen getroffen tegen het coronavirus heeft de zitting plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Motivering

1. Eiser heeft verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft hiervoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op vaste rechtspraak van de verschillende hogerberoepsrechters, [1] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd. De rechtbank stelt eiser daarom in deze procedure vrij van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling ziet zij zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is ten aanzien van dit beroep.
3. Eiser is een vreemdeling zonder verblijfsrecht in Nederland met medische problemen. Op de zitting is gebleken dat eiser verweerder bij brief van 16 mei 2018 heeft verzocht om plaatsing in een beschermde woonomgeving.
4. In de brief van 18 september 2019 reageert verweerder op het verzoek van eiser door algemene informatie te geven. Samengevat geeft verweerder aan dat eiser zich - als hij onderdak wenst - kan melden bij de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in [plaatsnaam] . Verder kan eiser zich voor beschermd wonen wenden tot de gemeente op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo).
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder met de mogelijkheid van onderdak in de VBL’s - onder de voorwaarde dat de migrant meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland - voldoet aan zijn verplichtingen uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [2] Dat gemeenten en zorgverleners buitenwettelijk beleid hebben ontwikkeld voor andere soorten opvang en zorg voor migranten zonder rechtmatig verblijf, maakt niet dat verweerder hiertoe verplicht is. Dit betekent dat eiser met zijn verzoek om beschermd wonen, geen verzoek heeft gedaan om een feitelijke handeling die verweerder moest verrichten op grond van enige wet- en regelgeving of (buitenwettelijk begunstigend) beleid. Oftewel; er is geen sprake van een publiekrechtelijke grondslag. Verweerders reacties op het verzoek kunnen dan ook niet gelijkgesteld worden aan een besluit met toepassing van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). [3]
6. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. G.J. Tingen
mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:282.