ECLI:NL:RBDHA:2018:9535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in verzoeken om feitelijke handelingen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2018, hebben drie eisers, migranten zonder rechtmatig verblijf in Nederland, verzoeken ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeken betroffen onderdak in een beschermde woonomgeving en informatie over de voorwaarden voor hun vertrek uit Nederland. De rechtbank ontving de beroepschriften van de eisers omdat verweerder niet tijdig op hun verzoeken had gereageerd. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eisers niet om een feitelijke handeling vroegen, maar om algemene informatie. De rechtbank oordeelde dat zij onbevoegd was om van de beroepen kennis te nemen, omdat de verzoeken van eisers niet konden worden aangemerkt als verzoeken om feitelijke handelingen. De rechtbank concludeerde dat er geen bezwaar en beroep openstond voor de eisers, en verklaarde zich onbevoegd. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Otten, in aanwezigheid van griffier A. Teggelaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/02893, AWB 18/02894, AWB 18/03125 en AWB 18/02813
[persoonsnummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 juni 2018 in de zaak tussen
[de persoon 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1962, van Indiase nationaliteit, eiser 1
[de persoon 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1984, nationaliteit bij de rechtbank onbekend, eiser 2
[de persoon 3] ,
geboren op [geboortedatum 3] 1968, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser 3
(gemachtigden: mr. W.G. Fischer en mr. J. Klaas)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: H.P. Kallenbach).
Procesverloop
De rechtbank heeft op 17, 18 en 25 april 2018 beroepschriften ontvangen van eisers over het niet tijdig overgaan tot een feitelijke handeling door verweerder.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. W.G. Fischer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

1.Het verzoek van eisers en de procedure bij de rechtbank

1.1.
Eisers zijn migranten. Ze hadden geen rechtmatig verblijf in Nederland en hebben medische problemen. Eisers hebben daarom in februari en maart 2018 bij verweerder vier verzoeken ingediend. Eiser 1 en 3 hebben - kort gezegd - verzocht om onderdak te krijgen in een beschermde woonomgeving. Eisers 1, 2 en 3 hebben - kort gezegd - verzocht duidelijk te maken aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om mee te werken aan hun vertrekplicht uit Nederland, als dit volgens verweerder een reële optie is. Eisers hebben dit laatste ook verzocht, zodat verweerder op enig moment in de toekomst kan beoordelen of aan eisers een verblijfsvergunning wegens het niet kunnen vertrekken uit Nederland buiten schuld, kan worden verleend.
1.2.
Omdat verweerder niet reageerde op de vier verzoeken van eisers, hebben zij verweerder met afzonderlijke brieven in april 2018 in gebreke gesteld. Eisers hebben vervolgens vier beroepen ingesteld bij de rechtbank wegens het uitblijven van een reactie. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers bevestigd dat het in deze zaken niet gaat om het uitblijven van een besluit, maar om het uitblijven van een feitelijke handeling door verweerder waar op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 bezwaar en beroep tegen openstaat. [1] De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij dat ook zo ziet.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het beroep van eisers, waar de gemachtigde van eisers schriftelijk op heeft gereageerd.
1.4.
Tijdens de zitting heeft verweerder een brief overgelegd met als datum 7 juni 2018, waarin verweerder reageert op de vier verzoeken van eisers.

2.De inhoudelijke beoordeling door de rechtbank

Samenvatting van het oordeel
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat zij onbevoegd is om van de beroepen van eisers kennis te nemen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Beschermd wonen
2.2.1.
In de brief van 7 juni 2018 reageert verweerder op de verzoeken van eisers 1 en 3 door algemene informatie te geven. Samengevat geeft verweerder aan dat deze eisers zich - als zij onderdak wensen - kunnen melden bij de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) ter Apel. Verder kunnen deze eisers zich voor beschermd wonen wenden tot de gemeente op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast kunnen deze eisers zich als beschermd wonen als onderdeel van medische zorg geïndiceerd is, wenden tot een medisch zorgverlener. Verweerder noemt in de brief websites voor nadere informatie.
2.2.2.
Niet in geschil is dat het sturen van een brief een feitelijke handeling is. De gemachtigde van verweerde heeft op zitting echter betoogd dat de verzoeken van eisers 1 en 3 om beschermd wonen, niet gericht waren op het verzoeken om een feitelijke handeling. Hierdoor kan de brief daar geen verandering in brengen, aldus de gemachtigde van verweerder.
2.2.3.
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het niet de taak van verweerder is om naast opvang in de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) beschermd wonen aan te bieden aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende migranten. De gemachtigde van eiser heeft echter aangevoerd dat verweerder hiertoe wel verplicht is op grond van de artikelen 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM, het folterverbod en het recht op bescherming van gezins- en privéleven). Er rust op basis van het EVRM een positieve verplichting op verweerder op onderdak aan te bieden aan eisers, aldus de gemachtigde van eisers.
2.2.5.
Verweerder geeft in de informatieve brief aan dat eisers zich kunnen melden bij de VBL ter Apel voor onderdak. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder met de mogelijkheid van onderdak in de VBL’s - onder de voorwaarde dat de migrant meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland - voldoet aan zijn verplichtingen uit het EVRM. [2] Anders dan de gemachtigde van eisers heeft aangevoerd, hoeft verweerder daarnaast dus niet nog extra opvang te bieden. Dat gemeentes en zorgverleners buitenwettelijk beleid hebben ontwikkeld voor opvang en zorg voor migranten zonder rechtmatig verblijf, maakt niet dat verweerder hiertoe verplicht is.
2.2.6.
Dat betekent dat eisers met hun tot verweerder gerichte verzoeken om beschermd wonen, geen verzoek hebben gedaan om een feitelijke handeling die verweerder moest verrichten.
Voorwaarden vertrekplicht
2.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eisers om informatie over de voorwaarden, waaraan zij moeten voldoen in het kader van hun vertrekplicht, een algemeen verzoek om informatie is. Een enkel verzoek om informatie kan niet leiden tot een feitelijke handeling van verweerder die rechtens relevant is. Verweerder kon namelijk naar aanleiding van dit verzoek - zoals ook is gebeurd met de brief van 7 juni 2018 - slechts informatie verstrekken over de gang van zaken rondom de vertrekplicht. Die informatie is algemeen bekend, zoals de gemachtigde van verweerder heeft betoogd en niet door de gemachtigde van eiser wordt betwist. Het geven van algemeen bekende informatie is niet rechtens relevant, omdat het de positie tussen eisers en verweerder niet verandert.
2.3.2.
Gelet op het voorgaande hoefde verweerder in reactie op het verzoek van eisers dus niet over te gaan tot het verrichten van een feitelijke handeling. Dit betekent dat verweerder ook niet gehouden was ambtshalve te toetsen of eisers buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten.
Conclusie
2.4.1.
Omdat de verzoeken van eisers niet kunnen worden aangemerkt als een verzoek om een feitelijke handeling, kan er dus ook geen sprake zijn van het niet tijdig verrichten van een feitelijke handeling. Gelet hierop stond er voor eisers geen bezwaar en beroep open. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van de beroepschriften van eisers.
2.4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Teggelaar, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw - voor zover van belang - wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3415.