Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft verweerder daaraan nog toegevoegd dat het beleid van verweerder is om dit soort zaken categoriaal af te wijzen, dat dat het gevolg is van de entry ban en dat alle Schengenlanden dat doen. In het geval van eiser is daarom ook zo beslist. Verweerder heeft er verder in het verweerschrift op gewezen dat in de procedure waarnaar is verwezen inmiddels alsnog op het bezwaarschrift is beslist met inachtneming van de entry ban die op grond van de COVID-pandemie is ingesteld. Verweerder heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat het bezwaar ongegrond is verklaard omdat er op dat moment een entry ban gold, maar dat wel is toegezegd dat zodra de entry ban wordt opgeheven alsnog een visum zal worden verleend.
in beginselaangemerkt worden als niet-essentiële bezoeken, en dat er - zoals verweerder ter zitting heeft verklaard - zwaarwegende redenen zijn waarom familiebezoek wel wordt toegestaan, namelijk in geval van terminale familieleden, een begrafenis of een bevalling. Dat deze omstandigheden zich in het geval van eiser niet voordeden kon verweerder, nu eiser daarover niet is bevraagd voordat het bestreden besluit werd genomen, niet weten. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser zelf had moeten onderzoeken of er voor hem een uitzondering gold en zo ja, dit dan uit zichzelf had moeten aanvoeren in bezwaar. Verweerder stelt terecht dat de entry ban, gezien de aandacht die daarvoor in de media is geweest, als een feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt. Maar dat geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de uitzonderingsgevallen. Dat eiser is bijgestaan door een professionele gemachtigde maakt dat niet anders. Eiser is dan ook in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet gehoord.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1050,-.