ECLI:NL:RBDHA:2020:13549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
8774776 EJ VERZ 20-83873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van beschermingsbewind wegens onvoldoende grond

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 8 december 2020 een verzoek tot opheffing van een beschermingsbewind afgewezen. Het verzoek was ingediend door betrokkene, die stelde dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het bewind was ingesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, en dat de bewindvoerder bezwaar had gemaakt tegen de opheffing. Betrokkene voerde aan dat zijn schuldenlast aanzienlijk was verminderd en dat hij in staat was om zijn resterende schulden zelf af te betalen, met hulp van zijn dochter. Echter, de kantonrechter oordeelde dat er nog steeds aanzienlijke schulden waren en dat de situatie niet zodanig was veranderd dat de noodzaak voor het bewind was opgeheven. De kantonrechter benadrukte dat de opheffing van het bewind niet alleen afhankelijk is van de wens van betrokkene, maar ook van de feitelijke omstandigheden en de mogelijkheid om nieuwe schulden te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond en wees het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage
DL
Zaaknr.: 8774776 EJ VERZ 20-83873
Reg. nr.: [bm nummer]
Datum: 8 december 2020

Beschikking van de kantonrechter op een verzoek tot opheffing van bewind

op verzoek van:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats] , [adres] ,
hierna ook te noemen: betrokkene.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 22 september 2020;
  • de schriftelijke reactie van de bewindvoerder, met bijlage;
  • de brief van betrokkene d.d. 17 november 2020, met bijlage.
De zaak is telefonisch behandeld op 25 november 2020. Betrokkene en de bewindvoerder zijn tegelijkertijd gehoord. Hiervan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

Beoordeling

Bij beschikking van 8 november 2018 van de kantonrechter te Den Haag is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Thans is de bewindvoerder [beschermingsbewindvoerder]
Het verzoek strekt tot opheffing van het bewind. De grondslag van het verzoek is dat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat.
De bewindvoerder heeft tegen de opheffing van het bewind bezwaar gemaakt en stelt zich op het standpunt dat het bewind noodzakelijk is voor betrokkene.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Allereerst heeft betrokkene gesteld dat hij destijds zelf vrijwillig om onderbewindstelling heeft gevraagd en dat hij daarom nu ook zelf om de opheffing van het bewind kan vragen. Zijn verzoek zou vanwege de vrijwilligheid zonder meer moeten worden toegewezen.
De kantonrechter volgt deze stelling niet. Ondanks dat iemand zelf om onderbewindstelling kan verzoeken, is beschermingsbewind geen vrijwillige regeling. De opheffing van het bewind wordt beheerst door artikel 1:449, tweede lid, BW, waarin is bepaald dat de kantonrechter het bewind kan opheffen indien de noodzaak niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Beoordeeld dient derhalve te worden of één van deze twee gronden zich hier voordoet.
Betrokkene stelt, kort gezegd, dat het bewind kan worden opgeheven omdat de schuldenlast aanzienlijk is verminderd, zijn budget inmiddels zodanig is dat hij rond kan komen (te meer als het salaris van de bewindvoerder niet langer hoeft te worden betaald), hij de resterende schulden zelf kan afbetalen en dat zijn dochter hem hiermee gaat helpen. Zijn vrouw en dochter zijn ook niet langer financieel afhankelijk van hem, omdat zij een eigen salaris uit hun onderneming ontvangen.
Vast staat dat er nog steeds aanzienlijke schulden zijn. Een minnelijk traject of WSNP zijn op dit moment niet mogelijk, omdat betrokkene gehuwd is en zijn vrouw niet aan een saneringstraject kan/wil meewerken, onder andere omdat zij in Engeland woonachtig is. De bewindvoerder heeft een groot deel van de schuldenlast weggewerkt doordat een grote schuldeiser akkoord ging met de betaling van een percentage van de schuld. Een aantal schuldeisers laat al enige tijd niets van zich horen, zodat hun vorderingen mogelijk over enige tijd zullen zijn verjaard. Verder wordt op een schuld afbetaald via een beslag, waarbij de beslaglegger akkoord is gegaan met behoud van een bedrag aan inkomen voor betrokkene dat hoger is dan de beslagvrije voet.
Dit is een situatie waarvan niet aannemelijk is dat betrokkene die zelf kan oplossen, ook niet met hulp van zijn dochter. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat betrokkene nog steeds naar Nigeria belt, wat niet alleen een hoge telefoonrekening oplevert maar mogelijk ook tot nieuwe oplichtingspraktijken zal leiden. Betrokkene heeft hiertegenover alleen gesteld dat hij heeft beloofd dit niet langer te zullen doen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onvoldoende en zal betrokkene eerst gedurende lange tijd moeten laten zien dat er daadwerkelijk een verandering in zijn gedrag heeft plaatsgevonden.
Verder zal het toezicht van de dochter na opheffing van het bewind alleen achteraf kunnen plaatsvinden en alleen voor zover betrokkene dit zal toelaten, omdat betrokkene zelf toegang tot zijn rekeningen zal hebben. Hiermee kan onvoldoende worden voorkomen dat nieuwe schulden worden gemaakt. Vooralsnog is ook niet aangetoond dat de vrouw en dochter van betrokkene financieel onafhankelijk zijn en niet langer een beroep op hem zullen doen. Indien zij een beroep op hem blijven doen, zal de betaling van de vaste lasten vanwege het beperkte budget in gevaar komen.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat. Daarom zal het verzoek tot opheffing worden afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. de Loor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.