ECLI:NL:RBDHA:2020:13482
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amersfoort, op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. van de Wal, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij in Slovenië onmenselijk behandeld is en dat er systematische tekortkomingen zijn in het Sloveense asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank overweegt dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de behandeling in Slovenië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Slovenië als veilig land kan worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, ook niet in het licht van de coronamaatregelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in een niet-openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.