ECLI:NL:RBDHA:2020:13448
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die vertegenwoordigd werd door mr. M. Issa. De zaak betreft een bestuursrechtelijke procedure waarin verzoekster, na een beroep te hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten. De Staatssecretaris heeft op 7 augustus 2020 gereageerd op dit verzoek. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan worden bepaald dat een partij de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. Verzoekster had op 14 april 2020 beroep ingesteld omdat er niet tijdig op haar aanvraag was beslist. Op 21 juli 2020 heeft de Staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de Staatssecretaris pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 262,50, waarbij rekening is gehouden met het feit dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Vanwege de aard van de zaak, die enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van S.M. Bakker, griffier, en is bekendgemaakt op 21 augustus 2020.