In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie op 20 januari 2020, met als doel verplichte zorg te verlenen aan een vrouw, geboren in 1939, die momenteel verblijft in een zorgaccommodatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, en dat er ernstige risico's zijn voor haar gezondheid en veiligheid, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2020 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, en een psychiater. De betrokkene heeft verweer gevoerd en aangegeven dat zij naar huis wil, maar de psychiater heeft verklaard dat een voortzetting van de opname noodzakelijk is vanwege de ernst van haar toestand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis en dat verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie, medische controles, en toezicht op de betrokkene.
De beschikking is gegeven door rechter N.B. Verkleij, bijgestaan door griffier A.E. Babulall-Balkaran, en is uitgesproken ter openbare zitting. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 14 februari 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.