ECLI:NL:RBDHA:2020:13320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
NL20.16318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse nationaliteit bezittende persoon. Eiser had op 14 juli 2020 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, omdat eiser niet heeft aangegeven gebruik te willen maken van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank overweegt dat eiser bezwaren heeft geuit tegen de overdracht aan Duitsland, onder andere omdat hij daar zou zijn uitgeprocedeerd en omdat hij vreest voor gezondheidsrisico's in verband met het coronavirus. De rechtbank stelt vast dat verweerder, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen objectieve informatie overgelegd die zou aantonen dat dit in zijn geval niet het geval is. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser over gezondheidsrisico's niet voldoende is onderbouwd en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de overdracht aan Duitsland niet rechtmatig is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem en griffier N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag
van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de
behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gelijktijdig met het beroep een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. Eiser heeft,
nadat hij is gewezen op zijn recht ter zitting te worden gehoord, niet binnen de daartoe
gestelde termijn meegedeeld dat hij van dit recht gebruik wil maken. Vervolgens heeft de
rechtbank het onderzoek gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet
bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 14 juli 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland
volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. [1] De Duitse autoriteiten zijn
op 28 augustus 2020 akkoord gegaan met terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. [2] Volgens verweerder zijn er geen
belemmeringen voor een feitelijke overdracht van eiser aan Duitsland.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft bezwaren geuit tegen het feit dat hij wordt overgedragen aan Duitsland, omdat hij daar stelt te zijn uitgeprocedeerd. Verder stelt eiser dat hem in Duitsland is verzocht om het land te verlaten. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij gelet op het coronavirus niet kan worden verwijderd uit Nederland, aangezien niet uit te sluiten valt dat hij zal worden verwijderd naar een gebied waar hij een gezondheidsrisico loopt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van
uitgaan dat Duitsland haar verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen documenten overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover eiser stelt dat hij is uitgeprocedeerd in Duitsland en dat de Duitse autoriteiten hem zouden hebben verzocht om het land te verlaten, oordeelt de rechtbank dat de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd hebben eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Er bestaat op voorhand geen aanleiding om te veronderstellen dat Duitsland zich niet aan haar verdragsverplichtingen en internationale verplichtingen houdt. Mochten zich onverhoopt toch problemen voordoen na terugkeer in Duitsland, dan dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe in Duitsland geen mogelijkheid heeft, noch dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
5. De enkele stelling van eiser dat overdracht aan Duitsland niet kan plaatsvinden in verband met de gestelde gezondheidsrisico’s, gelet op het coronavirus, leiden niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn stelling niet met nadere stukken onderbouwd en niet is gebleken dat eiser bij terugkeer in Duitsland een onaanvaardbaar gezondheidsrisico loopt. Eiser is verder van mening dat de verwijdering dient te worden opgeschort totdat de situatie genormaliseerd is. Voor zover thans al sprake is van een overdrachtsbeletsel als gevolg van de coronacrisis, doet dit niets af aan de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. [3]
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.