In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 december 2020, wordt de zaak behandeld van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt over de beëindiging van de periode van overmacht die van toepassing was op de beslistermijn van de asielaanvraag, in het licht van de coronamaatregelen. De eiser, van Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag had ingewilligd maar geen dwangsom had toegekend voor de periode van overmacht. De rechtbank stelt vast dat de periode van overmacht van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 heeft geduurd, en dat de Staatssecretaris in gebreke is gebleven door niet tijdig een besluit te nemen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, in plaats van de door verweerder voorgestelde € 69,-. De uitspraak benadrukt dat de beëindiging van de overmachtsperiode niet afhankelijk kan worden gesteld van de beschikbaarheid van onderzoeksresultaten, aangezien dit een willekeurig moment zou zijn dat door de verweerder kan worden beïnvloed. De rechtbank oordeelt dat de overmachtsituatie algemeen bekend was en dat de eiser recht heeft op de maximale dwangsom.