In deze zaak heeft eiser op 20 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 13 augustus 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 26 mei 2020 een verweerschrift ingediend, waarna eiser op 26 mei 2020 heeft gereageerd. Op 23 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft op 13 augustus 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden vanwege coronamaatregelen, maar heeft deze hervat na versoepeling van de maatregelen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 5 maart 2020 in gebreke gesteld, en de rechtbank concludeert dat het beroep terecht is ingesteld en kennelijk gegrond is. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat er sprake is van een geldige ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsom heeft verbeurd, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Deze uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.