ECLI:NL:RBDHA:2020:13286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
C/09/604505 / KG RK 20-1574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens onvoldoende grond voor partijdigheid van de rechter

Op 23 december 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. L. Koper, de rechter in een eerdere procedure, op basis van de bewering dat de rechter hem onvoldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechter vreemde gezichten zou hebben getrokken, wat volgens verzoeker de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer oordeelde dat het proces-verbaal van de zitting op 16 december 2020 leidend is en dat daaruit blijkt dat alle partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten te delen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De opmerking van verzoeker over de vreemde gezichten werd als onvoldoende concreet beschouwd om als grond voor wraking te dienen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om dit vermoeden te weerleggen. Aangezien er geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid waren, werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdprocedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/90
zaak- /rekestnummer: C/09/604505 / KG RK 20-1574
Beslissing van 23 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. A. Fakiri, advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. L. Koper,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. J.H. Weermeijer, advocaat te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- het e-mailbericht van 17 december 2020 van verzoeker waarin de redenen tot het wrakingsverzoek kenbaar zijn gemaakt, met het verzoek om deze in het proces-verbaal van de zitting op te nemen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 december 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 21 december 2020 zijn verschenen:
- de advocaat namens verzoeker;
- de rechter.
De belanghebbende heeft niet geageerd op het verzoek en is evenmin ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/603257 / FA RK 20-8452. In deze zaak heeft de moeder (belanghebbende in de wrakingsprocedure) een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechter verzoekt vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van verzoeker (belanghebbende in de hoofdprocedure) vervangt, voor een reis met hun beide minderjarige kinderen naar Brazilië.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2020 en de toelichting bij de mondelinge behandeling ter zitting van 21 december 2020 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter heeft tijdens de behandeling van het verzoekschrift op 16 december 2020 het gevoel gegeven dat zij niet openstaat voor het aanhoren van het standpunt van verzoeker.
Doordat de rechter verzoeker, in vergelijking met de moeder, minder gelegenheid heeft gegeven ter zitting het woord te voeren en doordat de rechter verzoeker herhaaldelijk heeft onderbroken, heeft verzoeker onvoldoende gelegenheid gekregen om fatsoenlijk het woord te voeren en zijn zorgen naar aanleiding van het verzoek van de moeder naar voren te brengen. Een ander bezwaar van verzoeker is gelegen in de omstandigheid dat de rechter – naast voornoemde handelingen – vreemde gezichten zou hebben getrokken naar verzoeker, hetgeen de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid bij verzoeker heeft gewekt
.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk en ter zitting van 21 december 2020 op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het van de zitting, tijdens welke het wrakingsverzoek is gedaan, opgemaakte proces-verbaal leidend is voor wat betreft de gang van zaken tijdens die zitting. Naar het oordeel van de wrakingskamer geeft dat proces-verbaal geen aanleiding tot de conclusie dat verzoeker in vergelijking met de moeder minder, of onvoldoende gelegenheid heeft gekregen zijn standpunt naar voren te brengen. Blijkens dat proces-verbaal hebben alle partijen uitgebreid het woord kunnen voeren. Dat verzoeker daarbij “steeds”, zoals de raadsman van verzoeker heeft gesteld, is onderbroken, is niet gebleken.
3.3.
Het is de taak van de zittingsrechter om de regie ter zitting te bepalen. Daaronder behoort ook het bewaken van de duur van de zitting. Dat de rechter in dat kader tegen het einde van de behandeling tegen de raadsman van verzoeker heeft gezegd dat hij nog één minuut spreektijd had, is niet zonder meer een omstandigheid als bedoeld in 3.1. hiervoor. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien verzoeker (en zijn raadsman) door deze opmerking van de rechter de gelegenheid zou zijn onthouden zijn standpunt naar behoren aan de rechter kenbaar te maken. Zoals onder 3.2. reeds is overwogen, is daarvan in deze zaak echter geen sprake.
3.4.
De opmerking dat de rechter vreemde gezichten getrokken zou hebben, (hetgeen door de rechter is weersproken) is onvoldoende concreet om als een omstandigheid als onder 3.1 hiervoor te kunnen worden aangemerkt.
3.5.
Nu de wrakingskamer voor het overige evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. A. Fakiri;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.