Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
.
Rechtbank Den Haag
Op 23 december 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. L. Koper, de rechter in een eerdere procedure, op basis van de bewering dat de rechter hem onvoldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechter vreemde gezichten zou hebben getrokken, wat volgens verzoeker de schijn van partijdigheid wekte. De wrakingskamer oordeelde dat het proces-verbaal van de zitting op 16 december 2020 leidend is en dat daaruit blijkt dat alle partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten te delen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De opmerking van verzoeker over de vreemde gezichten werd als onvoldoende concreet beschouwd om als grond voor wraking te dienen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om dit vermoeden te weerleggen. Aangezien er geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid waren, werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdprocedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.