ECLI:NL:RBDHA:2020:13285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
C/09/603991 / KG RK 20-1517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met verzoek om getuigenverhoor en bloedonderzoek

Op 23 december 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema. Het verzoek was gericht tegen rechter mr. M.S. Neervoort in een strafzaak waarin verzoeker als verdachte was gedagvaard. Verzoeker vreesde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zij tijdens de zitting van 1 december 2020 een proces-verbaal als waarheid had aangenomen en op basis daarvan had besloten om de GGD-arts niet als getuige te horen en geen bloedonderzoek te laten verrichten. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op basis van het strafdossier had beslist en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De beslissing van de rechter was niet onbegrijpelijk en voldeed aan de vereisten van een eerlijke rechtsgang. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/86
zaak- /rekestnummer: C/09/603991 / KG RK 20/1517
Beslissing van 23 december 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. M.S. Neervoort,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. B.A.C. Looijestijn, officier van justitie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 december 2020
- het e-mailbericht met bijlagen van 18 december 2020 van de raadsman van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 21 december 2020 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Daarnaast is de belanghebbende verschenen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met parketnummer 09/219147-20, waarin verzoeker door de officier van justitie is gedagvaard als verdachte van een strafbaar feit. De officier van justitie heeft de verdediging voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2020, per e-mail van 12 november 2020, bericht dat hij niet zal overgaan tot het oproepen van de door de verdediging verzochte getuigen en het laten verrichten van bloedonderzoek. Ter terechtzitting van 1 december 2020 heeft de raadsman gepersisteerd bij het standpunt dat er wel degelijk bloed is afgenomen bij verzoeker en heeft de raadsman het verzoek gehandhaafd om dit bloed te (laten) onderzoeken op sporen van GHB, althans op de aanwezigheid van (enige) verdovende middelen. De raadsman heeft daartoe ter terechtzitting zijn verzoek deels aangepast, in die zin dat hij heeft verzocht de GGD-arts te horen over de vraag of hij op 30 augustus 2020 bloed bij verzoeker heeft afgenomen. Op basis van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (PL 1500-2020260754-27 d.d. 28 oktober 2020) heeft de rechter ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat zij er vanuit gaat dat er
geenbloed bij verzoeker is afgenomen. De rechter heeft het verzoek om de GGD-arts als getuige te horen afgewezen. De raadsman heeft vervolgens om wraking van de rechter verzocht.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting en de toelichting bij de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker vreest dat de rechter niet onpartijdig is omdat zij tijdens het onderzoek ter terechtzitting de inhoud van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (PL 1500-2020260754-27 d.d. 28 oktober 2020) als waarheid heeft aangemerkt. De rechter heeft een conclusie getrokken op basis van dit proces-verbaal en naar aanleiding daarvan een, in de ogen van verzoeker, onjuiste procesbeslissing genomen, namelijk de afwijzende beslissing op het verzoek om de GGD-arts als getuige te horen en om bloedonderzoek te (laten) verrichten. Hiermee heeft de rechter al aan het begin van de zitting aan verzoeker kenbaar gemaakt dat zij hem niet gelooft en heeft de rechter verzoeker de mogelijkheid ontnomen om zijn verweer nader te onderbouwen. Door zich – zonder eerst nader onderzoek toe te laten – aan te sluiten bij het standpunt van het openbaar ministerie, heeft de rechter volgens verzoeker de schijn gewekt niet onpartijdig te zijn.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De officier van justitie heeft ter zitting van 21 december 2020 op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat zij er basis van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (PL 1500-2020260754-27 d.d. 28 oktober 2020) ten onrechte vanuit is gegaan dat er op 30 augustus 2020 geen bloed bij verzoeker is afgenomen en op basis daarvan afwijzend heeft beslist op het verzoek de GGD-arts als getuige te horen en bloedonderzoek te (laten) verrichten.
3.2.1.
Uitgangspunt moet zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (proces)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders, indien de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De wrakingskamer overweegt daartoe dat de rechter heeft beslist op het verzoek om de GGD-arts als getuige te horen en om bloedonderzoek te (laten) verrichten, op basis van de inhoud van het strafdossier zoals dat op de terechtzitting van 1 december 2020 was samengesteld. In meergenoemd proces-verbaal in het strafdossier is gerelateerd dat bij verzoeker geen bloedonderzoek had plaatsgevonden. De rechter kon, en mocht, ter zitting de inhoud van dat proces-verbaal in haar beslissing meewegen. Tegen deze achtergrond is de beslissing om de GGD-arts niet als getuige te horen en om geen bloedonderzoek te (laten) verrichten niet zo onbegrijpelijk dat deze niet anders kan worden verstaan dan een blijk van vooringenomenheid.
3.4.
De omstandigheid dat ná de zitting een document is opgedoken waaruit mogelijkerwijs zou kunnen blijken dat verzoeker (op eigen initiatief en op eigen kosten) alsnog een bloedonderzoek heeft laten doen, zou in de toekomst wellicht de conclusie kunnen rechtvaardigen dat wél een bloedonderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat rechtvaardigt, nu dit document pas ná de zitting bekend geworden is, noch de conclusie dat het meergenoemd proces-verbaal niet naar waarheid is opgesteld (omdat de politie mogelijkerwijs niet op de hoogte was van het eigen initiatief van verzoeker), noch de conclusie dat de rechter als haar oordeel kenbaar heeft gemaakt dat verzoeker op dit punt zou “liegen”, zoals door de raadsman is betoogd. Ter zitting was voor de rechter immers slechts kenbaar dat verzoeker “diverse malen om een bloedonderzoek zou hebben verzocht”, zoals de raadsman heeft aangevoerd, terwijl zich in het dossier een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal bevindt, waarin werd gerelateerd dat een bloedonderzoek niet had plaatsgevonden.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat uit de afwijzende beslissing van de rechter en de motivering daarvan op het verzoek om de GGD-arts als getuige te horen en om bloedonderzoek te (laten) verrichten, niet kan worden afgeleid dat de rechter hiermee is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch heeft zij hiermee op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. J.Y. Taekema;
• de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.