ECLI:NL:RBDHA:2020:13240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
NL19.29657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 oktober 2020, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van de opposant. De opposant had verzet aangetekend tegen deze onbevoegdverklaring, die voortkwam uit een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 augustus 2019, waarin werd meegedeeld dat de overdracht van de opposant aan Italië was opgeschort. De rechtbank oordeelde dat deze brief geen appellabel besluit was en dat de juridische hoedanigheid van de opposant niet was veranderd door de opschorting van de overdracht.

Tijdens de zitting op 9 december 2020 heeft de opposant zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank volgde hem niet in zijn argumenten. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had aangetoond dat er sprake was van vergelijkbare gevallen met andere Dublinclaimanten die wel in de nationale asielprocedure waren opgenomen. Bovendien werd vastgesteld dat de opposant al de mogelijkheid had gehad om de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit aan de onafhankelijke rechter voor te leggen.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 7 oktober 2020 in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.29657

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Naam], opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels).

Procesverloop

Bij uitspraak van 7 oktober 2020 met bovengenoemd zaaknummer heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich kennelijk onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van opposant.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL20.19394, plaatsgevonden op 9 december 2020. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 1 augustus 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de autoriteiten van Italië meegedeeld dat de overdracht van opposant zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) met achttien maanden is opgeschort omdat opposant is ondergedoken.
2. Hiertegen heeft opposant beroep ingesteld. Bij bovengenoemde uitspraak van 7 oktober 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats zich onbevoegd verklaard om daarvan kennis te nemen, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij is geoordeeld dat de brief van 1 augustus 2019 geen appellabel besluit is omdat deze niet is gericht op rechtsgevolg en dat evenmin sprake is van een handeling die voor de mogelijkheid van beroep met een besluit wordt gelijkgesteld zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. In dit geding kan in beginsel uitsluitend worden beoordeeld of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling van het beroep is overgegaan.
4. De rechtbank volgt opposant niet in zijn stelling dat is miskend dat de brief van 1 augustus 2019 rechtsgevolg heeft. Opposant wijst er terecht op dat hij niet kan worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Deze juridische hoedanigheid van opposant is echter niet in het leven geroepen door de brief van 1 augustus 2019, maar door het overdrachtsbesluit van 12 april 2019 (dat in rechte vast staat vanwege de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 mei 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5242). Het enkele feit dat het nu langer zou kunnen duren voordat opposant daadwerkelijk aan de autoriteiten van Italië wordt overgedragen, betekent geen verandering van deze juridische hoedanigheid. De rechtbank kan niet toekomen aan de vraag of de uiterste termijn om opposant over te dragen op goede gronden is opgeschort.
5. Eerst ter zitting heeft opposant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat andere Dublinclaimanten die bij hem in de opvang voor asielzoekers verbleven, wel zijn opgenomen in de nationale asielprocedure. Omdat opposant echter niet heeft onderbouwd waarom deze vreemdelingen zijn opgenomen in de nationale procedure, kan niet worden beoordeeld of er sprake is van vergelijkbare gevallen.
6. Het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals dat is neergelegd in artikel 27 van de Dublinverordening en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe is redengevend dat opposant de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit al heeft kunnen voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
7. Anders dan opposant stelt, kan uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2170), in het bijzonder rechtsoverweging 3.3, niet worden afgeleid dat er beroep open staat tegen de mededeling aan een andere lidstaat dat een overdracht wordt opgeschort. Uit deze uitspraak volgt enkel dat het treffen van een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 8:81 en verder van de Awb heeft te gelden als een beslissing van een rechterlijke instantie waardoor de overdracht wordt opgeschort zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Deze situatie doet zich echter in het geval van opposant niet voor.
8. Ten slotte biedt de uitspraak van 7 oktober 2020 geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat opposant wenste op te komen tegen een weigering om hem op te nemen in de nationale asielprocedure, dan wel een fictieve weigering van een opvolgende asielaanvraag.
9. Het verzet is ongegrond, zodat de uitspraak van 7 oktober 2020 in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.