ECLI:NL:RBDHA:2020:13158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
C/09/603803 - KG ZA 20-1178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Verantwoordingsorgaan in vordering tegen pensioenfonds en opzegging relatie met advocaat

In deze zaak heeft het Verantwoordingsorgaan van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel een kort geding aangespannen tegen het fonds. De kern van de zaak betreft de ontvankelijkheid van het Verantwoordingsorgaan in zijn vordering, ondanks het feit dat het geen rechtspersoon is. De voorzieningenrechter heeft op 9 december 2020 uitspraak gedaan, waarbij hij oordeelde dat het Verantwoordingsorgaan wel degelijk ontvankelijk is in zijn vordering. Dit oordeel is gebaseerd op de rechtsbescherming die het Verantwoordingsorgaan toekomt op grond van de Pensioenwet en de Wet op de ondernemingsraden (WOR).

De zaak ontstond nadat het fonds de relatie met de advocaat van het Verantwoordingsorgaan, mr. T. Huijg, had opgezegd. Het Verantwoordingsorgaan was het hier niet mee eens en heeft de beëindiging ter toetsing voorgelegd aan de kortgedingrechter. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het fonds niet het recht heeft om eenzijdig de relatie met de advocaat te beëindigen, en dat het Verantwoordingsorgaan recht heeft op juridische bijstand.

De voorzieningenrechter heeft het fonds opgedragen om binnen 24 uur na de uitspraak de beëindiging van de relatie met Held B.V. in te trekken en de kosten van de advocaat te vergoeden. Tevens is bepaald dat het fonds geen definitief bestuursbesluit mag nemen tot liquidatie van het fonds en dat het Verantwoordingsorgaan de tijd moet krijgen om zijn advies uit te brengen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het fonds onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan het daartegen in beroep gaan.

Deze uitspraak benadrukt de bescherming van de rechten van het Verantwoordingsorgaan en de noodzaak voor pensioenfondsen om transparant en zorgvuldig om te gaan met hun verplichtingen tegenover de verantwoordingsorganen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/603803 / KG ZA 20-1178
Uitgewerkte versie van het eerder in verkorte versie uitgesprokenvonnis van 9 december 2020
in de zaak van
het Verantwoordingsorgaan van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandelte Rijswijk,
eiseres,
advocaat mr. T. Huijg te Amsterdam,
tegen:
de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandelte Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. Y.A. Wehrmeijer te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘het Verantwoordingsorgaan’ of ‘VO’ respectievelijk ‘het fonds’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In het procesdossier bevinden zich de dagvaarding van 7 december 2020, de producties 1 tot en met 50 van het Verantwoordingsorgaan, de conclusie van antwoord van het fonds, en de bijbehorende producties 1 tot en met 17. De advocaten hebben de zaak bepleit ter zitting op 9 december 2020 en hebben daarbij pleitaantekeningen gebruikt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting met een korte mondelinge motivering uiteengezet waarop zijn beslissing gestoeld is en heeft zijn beslissing uitgesproken op 9 december 2020 om 18.30 uur. De uitspraak luidde:
De voorzieningenrechter:
- beveelt het fonds om Held B.V. binnen 24 uur na deze mondelinge uitspraak te bevestigen dat Held B.V. (en ook de daaraan verbonden advocaat T. Huijg) het Verantwoordingsorgaan
mag blijven adviseren en bijstaan, door het sturen van een e-mail aan [e-mailadres] ;
-
beveelt het fonds/de raad van toezicht van het fonds en De Nederlandse Bank binnen 24 uur na deze mondelinge uitspraak een e-mail te sturen (met een kopie aan [e-mailadres] ) met de volgende tekst, alles in een lettertype en -grootte die het fonds gebruikelijk hanteert in zijn correspondentie richting genoemde geadresseerden:
“Geachte heer/mevrouw,
Wij berichtten u op of rond 3 december jl. dat wij de relatie met Held B.V. hebben beëindigd. Het Verantwoordingsorgaan was het daar niet mee eens en heeft de beëindiging ter voorlopige toetsing voorgelegd aan de kortgedingrechter te Den Haag. Die rechter heeft ons verplicht – als voorlopige maatregel – die eenzijdige beëindiging in te trekken en mede u daarover te informeren. Hierbij laten wij u weten dat wij genoemde beëindiging hebben ingetrokken.
Met vriendelijke groet,
[A] ”
-
beveelt het fonds de kosten van Held B.V. – die redelijkerwijs noodzakelijk zijn in de zin van artikel 22 lid 1 en 2 WOR – aan Held B.V. te betalen, mits het Verantwoordingsorgaan en Held B.V. zich daarbij houden aan het bepaalde in artikel 22 lid 2 WOR;
-
bepaalt dat het fonds en/of het bestuur van het fonds geen (definitief) bestuursbesluit neemt tot het liquideren van het fonds en tot de collectieve waardeoverdracht vóór 14 december 2020 15.00 uur;
-
bepaalt dat het fonds binnen 24 uur na deze mondelinge uitspraak een e-mailbericht stuurt aan het Verantwoordingsorgaan (gericht aan [e-mailadres] ), waarin het fonds bevestigt dat de termijn waarbinnen het Verantwoordingsorgaan moet adviseren naar aanleiding van de aanvullende adviesaanvraag van 20 december 2020 (productie 20 bij de inleidende dagvaarding) eindigt op 14 december 2020 om 15.00 uur;
-
verstaat dat het fonds de kosten van het Verantwoordingsorgaan en advocaat Huijg voor dit kort geding zal vergoeden, voor zover deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt en zijn gespecificeerd;
-
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst af het meer of anders gevorderde.
1.3.
Op 17 december 2020 is het verkorte vonnis verbeterd aldus dat in het onderdeel bij het vijfde gedachtestreepje voor
“…de termijn waarbinnen het Verantwoordingsorgaan moet adviseren naar aanleiding van de aanvullende adviesaanvraag van 20 december 2020 (productie 20 bij de inleidende dagvaarding) eindigt op 14 december 2020 om 15.00 uur;”
moet worden gelezen:

…de termijn waarbinnen het Verantwoordingsorgaan moet adviseren naar aanleiding van de aanvullende adviesaanvraag van 20november2020 (productie 20 bij de inleidende dagvaarding) eindigt op 14 december 2020 om 15.00 uur;

2. Motivering van de beslissing van 9 december 2020

2.1.
Feiten
De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende feiten.
a) Het fonds is een pensioenfonds in de zin van artikel 1 Pensioenwet (Pw.) met een paritair bestuur. Het voert als verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds de pensioenregelingen uit voor de bedrijfstakken groothandel in aardappelen, groothandel in eieren, groothandel in groente en groothandel in kaas. Het fonds is er voor circa 77.000 gerechtigden. Het fonds heeft het Verantwoordingsorgaan ingesteld (zie artikel 115 Pw.).
b) Het fonds is voornemens alle pensioenen op de voet van het bepaalde in artikel 84 Pw. collectief over te dragen aan het Pensioenfonds PGB (‘de overdracht’) en zichzelf te ontbinden. Het streven is dat de overdracht voor 1 januari 2021 gerealiseerd is.
c) Het fonds dient op grond van artikel 115a Pw. verantwoording af leggen aan het Verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Op grond van artikel 115a lid 3 aanhef en sub f respectievelijk sub g Pw. dient het fonds het Verantwoordingsorgaan in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over een voorgenomen gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds respectievelijk een voorgenomen besluit tot liquidatie.
d) Het Verantwoordingsorgaan heeft Held BV, en de aan haar verbonden advocaat mr. Huijg, ingeschakeld om hem bij te staan in een geschil met het fonds over het adviestraject. Met mr. Huijg aan zijn zijde heeft het Verantwoordingsorgaan een procedure ex artikel 26 Wet op de ondernemingsraden (WOR) tegen het fonds aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer (OK). De OK heeft bij beschikking van 5 november 2020 (met name) geoordeeld dat het fonds wegens gebreken in het medezeggenschapstraject niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit tot het aangaan van de overeenkomst van collectieve waardeoverdracht van 17 juni 2020 en heeft het fonds verplicht dit besluit in te trekken en de gevolgen ongedaan te maken.
e) Het Verantwoordingsorgaan heeft mr. Huijg verzocht hem ook na de uitspraak van de OK bij te blijven staan in het (vervolg van het) adviestraject, naast de andere adviseurs, [Adviseur 1] en [Adviseur 2] .
f) Op 20 november 2020 is een (nieuwe) adviesaanvraag met betrekking tot de voorgenomen overdracht aan het Verantwoordingsorgaan gezonden. Het fonds heeft het Verantwoordingsorgaan verzocht uiterlijk op 4 december zijn advies te geven.
g) Nadat het Verantwoordingsorgaan kenbaar had gemaakt 4 december 2020 niet te halen heeft het bestuur van het fonds ingestemd met uitstel en kenbaar gemaakt dat het advies op 11 december 2020 zou kunnen worden uitgebracht.
h) In een fase waarin het Verantwoordingsorgaan nog vragen stelde aan het bestuur van het fonds in verband met het uit te brengen advies maakte het kenbaar dat het zijn advocaat mr. Huijg wilde meenemen naar een gepland overleg met het fonds.
i) In een e-mail van 3 december 2020 van het bestuur van het fonds aan het Verantwoordingsorgaan is onder meer te lezen: “Afgelopen maandag, 30 november, bleek dat u vasthoudt aan een overleg met (een delegatie van) het bestuur en (een delegatie van) de RvT in aanwezigheid van uw advocaat, die zich een andere rol aangemeten lijkt te hebben. Het bestuur heeft geen bezwaar tegen een gesprek waar uw juridisch adviseur bij aanwezig is. Teneinde misverstanden te voorkomen, is meermaals aangegeven dat uw advocaat, de heer Huijg, door het bestuur niet als uw juridisch adviseur wordt gezien. Op 1 mei 2020 heeft u gevraagd of de heer [Adviseur 1] uw juridisch adviseur kon zijn ten aanzien van de aanloop naar de CWO en dat is door het bestuur gehonoreerd. Een overleg met een advocaat erbij is geen overleg dat het bestuur wil voeren over de inhoudelijke vragen en opmerkingen ten aanzien van de adviesaanvraag.”
j) Op 4 december 2020 berichtte het fonds het Verantwoordingsorgaan onder meer als volgt: “Het VO heeft geen eigen recht een advocaat in te huren, het VO mag mits via een begroting die is voorgelegd aan het bestuur van een pensioenfonds voor de redelijke uitvoering van haar taken een beroep doen op deskundige ondersteuning. Daar is in toegestemd tijdens de OK-procedure, nu die is afgerond en de beschikking is uitgevoerd ziet het bestuur de noodzakelijke ondersteuning van het VO door de heer [Huijg] als niet meer noodzakelijk voor de normale uitvoering van haar werkzaamheden. Daarnaast wordt het VO al ondersteund door een juridisch adviseur. Op de overtreding van de heer [Huijg] van de regels van de advocatuur gaan we op dit moment niet in. Wij kunnen deze namelijk ondersteunen met nader bewijs. We maken u er voorts op attent dat het VO ook kan afzien van het uitbrengen van een advies zoals in onze brief is aangegeven.”
k) Bij brief van 3 december 2020 aan Held BV en mr. Huijg heeft het fonds onder meer geschreven: “[…] Via deze weg en na consultatie van de RvT van ons pensioenfonds, geven wij u te kennen dat we ons grote zorgen maken over uw opstelling in de begeleiding van het VO van ons fonds. Uw opstelling is weinig constructief; als voorbeeld geven we u de gang van zaken rondom het vaststellen van een regulier overleg tussen het bestuur, de RvT en het VO. Uw dwingende manier om aan te geven dat er geen overleg kan plaatsvinden zonder uw aanwezigheid schaadt de belangen van het VO en die van het pensioenfonds en daarmee de deelnemers van het fonds. Verder merken we op dat u zich herhaaldelijk buiten uw boekje begeeft waarbij we ons afvragen in hoeverre dat in het belang is van goede medezeggenschap. Een VO heeft een duidelijke taakomschrijving, die nadrukkelijk intern gericht is. Het VO heeft geen taken naar buiten de organisatie. Voor de vervulling van de taken van het VO dient het zich tot het bestuur en eventueel tot de RvT van het fonds te richten. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de advocaat die het VO bijstaat. Uw opstelling lijkt er echter op uit te zijn om zoveel mogelijk vertraging te veroorzaken in een regulier traject van voorgenomen liquidatie van een pensioenfonds, en daarmee schade te berokkenen aan alle bij het traject betrokken stakeholders. Dat uw optreden de belangen van velen in het pensioenfonds schaadt blijkt ook uit het feit dat partijen die de leden van het VO hebben benoemd, te weten de vakbonden alsmede de werkgeversorganisaties die verbonden zijn bij Bpf AVH, het VO een brief hebben gestuurd met het verzoek toch uiterst terughoudend te zijn met het verstrekken van wederom een negatief advies, nu de betreffende stakeholders in hun belangen geschaad worden indien de overgang van Bpf AVH naar PGB zou stranden als
gevolg van deze advisering.[…] Het VO laat zich op verzoek bijstaan door een juridisch adviseur, de heer [Adviseur 1] . Er is derhalve geen reden meer dat het VO zich door een advocaat laat bijstaan. Uw kantoor heeft formeel een opdracht tot dienstverlening met het pensioenfonds. Het pensioenfonds betaalt uw rekeningen, na het ontvangen van een kostenopgave vooraf. Het bestuur heeft na de beschikking van de Ondernemingskamer geen aanvullende verzoeken ontvangen voor uitbreiding van de dienstverlening en zou deze, indien ze er wel zouden zijn geweest, om hiervoor genoemde reden hebben afgewezen. Het feit dat u aan het fonds of zijn advocaat melding doet van activiteiten uit eigen beweging naast uw werk ten aanzien van de OK-procedure kan niet voor rekening van het pensioenfonds komen. Via deze weg bevestigen wij u derhalve voor de goede orde dat de opdracht, zonodig te lezen als: élke opdracht van dienstverlening aan u na de ontvangst van de beschikking van de Ondernemingskamer, is beëindigd. Mede in dat licht informeren wij u dat wij per direct geen communicatie meer met u zullen voeren. Hoewel wij daartoe geenszins gehouden zijn zullen wij een redelijk voorstel doen ten aanzien van de facturen van Held B.V. voor de periode na ontvangst van de beschikking van de Ondernemingskamer en deze, nadat we daar een akkoord op hebben gekregen van het VO, spoedigst betalen. Het VO kan terugvallen op de juridisch adviseur de heer [Adviseur 1] die reeds geruime tijd het VO adviseert. […]”
2.2.
Vordering van het Verantwoordingsorgaan
De vordering luidt – na een eiswijziging – dat de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening en – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad, het fonds en/of het bestuur van het fonds bij vonnis zal veroordelen en/of bevelen:
-
dat het fonds en/of het bestuur de e-mails en de brieven (inclusief de daarin vervatte rechtshandeling tot beëindiging van iedere relatie tussen het fonds en Held B.V.) van 3 december 2020 per e-mail intrekt binnen vier uur na de (al dan niet mondelinge) einduitspraak (doch niet later dan tien uur in de ochtend direct volgend op de dag van uw einduitspraak), dan wel binnen een termijn/tijd die de voorzieningenrechter redelijk acht;
-
dat het fonds en/of het bestuur de raad van toezicht van het fonds en De Nederlandsche Bank binnen vier uur na de (al dan niet mondelinge) einduitspraak (doch niet later dan tien uur in de ochtend direct volgend op de dag van uw einduitspraak), dan wel binnen een termijn/tijd die de voorzieningenrechter redelijk acht, een e-mail stuurt (met een kopie naar [e-mailadres] ) met enkel en alleen de volgende tekst (dan wel de tekst die de voorzieningenrechter redelijk acht), alles in een lettertype en -grootte die het fonds gebruikelijk hanteert in zijn correspondentie richting genoemde adressanten:
Geachte heer/mevrouw,
Wij berichtten u op of rond 3 december jl. dat wij de relatie tussen ons fonds en Held B.V. hebben beëindigd. Het Verantwoordingsorgaan was het daar niet mee eens en heeft die beëindiging ter voorlopige toetsing voorgelegd aan de kortgedingrechter te Den Haag. Die rechter heeft ons verplicht - als voorlopige maatregel - die eenzijdige beëindiging in te trekken en mede u daarover te informeren. Hierbij laten wij u weten dat wij genoemde beëindiging hebben ingetrokken.
Met vriendelijke groet,
[A] ;
-
dat het fonds en/of het bestuur Held B.V. per e-mail bevestigt dat Held B.V. (en ook de
daaraan verbonden advocaat Teun Huijg) het verantwoordingsorgaan van het fonds mag blijven adviseren en bijstaan door een e-mail aan [e-mailadres] te sturen met die strekking binnen vier uur na de (al dan niet mondelinge) einduitspraak (doch niet later dan tien uur in de ochtend direct volgend op de dag van de einduitspraak), dan wel binnen een termijn/tijd die de voorzieningenrechter redelijk acht;
-
dat het fonds en/of het bestuur de kosten van Held B.V. – die redelijkerwijze noodzakelijk zijn in de zin van artikel 22 leden 1 en 2 WOR – betaalt aan Held B.V., mits het Verantwoordingsorgaan van het fonds en Held B.V. zich daarbij houden aan het bepaalde in artikel 22 lid 2 WOR;
-
dat het fonds en/of het bestuur sowieso geen definitief bestuursbesluit tot het liquideren van het fonds en tot de collectieve waardeoverdracht neemt tot:
  • primair: 23:59 uur op 17 december 2020;
  • subsidiair: 23:59 uur op een door de voorzieneingenrechter u in redelijkheid vast te
stellen dag, welke dag valt na 14 december 2020;
- meer subsidiair: 23:59 op 14 december 2020.
-
dat het fonds en/of het bestuur - binnen vier uur na de (al dan niet mondelinge) einduitspraak (doch niet later dan tien uur in de ochtend direct volgend op de dag van uw einduitspraak), dan wel binnen een termijn/tijd die de voorzieningenrechter redelijk acht - een e-mail stuurt aan het verantwoordingsorgaan (gericht aan [e-mailadres] ) waarin het fonds en/of het bestuur bevestigt dat de termijn waarbinnen het verantwoordingsorgaan moet adviseren naar aanleiding van de aanvullende adviesaanvraag van 20 december 2020 (zie Productie 20) eindigt om:
  • primair: 23:59 uur op 17 december 2020;
  • subsidiair: 23:59 uur op een door u in redelijkheid vast te stellen dag, welke dag valt
na 14 december 2020;
- meer subsidiair. 23:59 uur op 14 december 2020.
- voor wat betreft (vrijwel) alle genoemde vorderingen hierboven aan overtreding of niet nakoming van het onder a, b, c, een f gevorderde een dwangsom te verbinden van € 1.000,-- per dag met een maximum van €100.000,--.
2.3.
Verweer
Het fonds heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Het verweer komt hieronder, voor zover dat nodig is, aan de orde.
2.4.
Gronden van de beslissing
2.4.1.
Het fonds meent dat het Verantwoordingsorgaan niet in zijn vordering ontvangen kan worden omdat hij geen procesbevoegdheid heeft.
2.4.2.
Het Verantwoordingsorgaan wil zich in het op 20 november 2020 weer gestarte adviestraject wederom laten bijstaan door advocaat mr. Huijg, en meent daartoe op grond van de WOR gerechtigd te zijn; de kosten van die bijstand dienen door het fonds te worden gedragen, aldus het Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan verzet zich ertegen dat het fonds zou bepalen met welke juridisch adviseur het Verantwoordingsorgaan in zee gaat en dat het fonds bij machte zou zijn een bestaande relatie tussen het Verantwoordingsorgaan en een advocaat zelfstandig te beëindigen. Gelet op het bepaalde in
de artikelen 16 en 22 WOR, richt dit kort geding zich aldus op de vraag of het fonds aan de WOR ontleende rechten van het Verantwoordingsorgaan met voeten treedt. Kan het Verantwoordingsorgaan zich met deze kwestie tot de civiele (kortgeding)rechter wenden? Of moet het Verantwoordingsorgaan dit maar naar voren brengen in een eventueel (volgend) beroep op grond van artikel 26 WOR, zoals het fonds bepleit?
2.4.3.
Het fonds beaamt, en heeft daartoe naar passages in de parlementaire geschiedenis van de Pw. verwezen, dat de wetgever voor de positie van het Verantwoordingsorgaan heeft aangesloten bij bepalingen in de WOR. In lid 2 van artikel 115g Pw. is bepaald dat ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan in verhouding tot het bestuur van het pensioenfonds de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de WOR van overeenkomstige toepassing zijn. De mogelijkheid in beroep te gaan bij de OK tegen een besluit waarover advies moet worden gevraagd is geregeld in artikel 217 Pw; het enquêterecht dat het Verantwoordingsorgaan toekomt is geregeld in artikel 219 Pw.
De wet voorziet niet in een (het bepaalde in artikel 217 en artikel 219 Pw. aanvullende) regeling van rechtsbescherming die het Verantwoordingsorgaan toestaat te procederen in gevallen waarin zijn rechten uit hoofde van de Pw. of de statuten dreigen te worden aangetast en een beroep op de OK of aanwending van het enquêterecht geen adequate oplossing biedt. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich dat het Verantwoordingsorgaan in dergelijke gevallen, en uitsluitend ter uitoefening of bescherming van hem krachtens de Pw. en de statuten toekomende rechten, wel bevoegd is zich tot de civiele rechter te wenden (zie HR 3 december 1993, ECLI:NL:HR:2016:2233 en vergelijk OK 16 mei 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7362, rov. 3.11). Deze bevoegdheid is vergelijkbaar met de bevoegdheid van de ondernemingsraad op grond van artikel 36 WOR. In gevallen waarin deze aanvullende procesbevoegdheid aan een Verantwoordingsorgaan toekomt zal het bepaalde over proceskosten in artikel 215 Pw.:
“De kosten van het voeren van rechtsgedingen door het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan(…). In rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan (…) kan het verantwoordingsorgaan (…) niet in de proceskosten worden veroordeeld.”
van overeenkomstige toepassing zijn.
2.4.4.
Kortom, in dit geval, in deze bijzondere situatie komt het Verantwoordingsorgaan procesbevoegdheid toe. Een ander oordeel zou in dit geval leiden tot een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming.
2.4.5.
De vraag is nu of het fonds zijn veto kan uitspreken over de door het Verantwoordingsorgaan gewenste adviesrelatie met mr. Huijg (c.q. zijn kantoor Held BV), dan wel een bestaande relatie met mr. Huijg eenzijdig kan beëindigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het fonds die bevoegdheid in dit geval niet heeft.
2.4.6.
Duidelijk is dat het Verantwoordingsorgaan zich in het vervolg van het adviestraject, nadat de artikel 26 WOR-beroepsprocedure bij de OK was uitgemond in een (voor het Verantwoordingsorgaan gunstige) beschikking, gebruik wilde blijven maken van de deskundigheid van mr. Huijg. Gelet op het bepaalde in artikel 22 WOR dient het Verantwoordingsorgaan het fonds op voorhand in kennis te stellen van zijn wens gebruik te (blijven) maken een deskundige en de (geschatte) hoogte van de daarmee gepaard gaande
kosten. Het bepaalde in artikel 22 WOR sluit niet uit dat tussen het Verantwoordingsorgaan en het fonds over de noodzaak tot het maken van kosten en de hoogte van die kosten een discussie kan ontstaan. Daarbij zal tot uitgangspunt genomen moeten worden dat het fonds zeer terughoudend zal moeten zijn met het uitspreken van een veto. In dit geval, waarin een volledige waardeoverdracht en liquidatie van het fonds aan de orde is, klemt dat temeer: het Verantwoordingsorgaan moet aanzienlijke ruimte geboden worden zijn visie op een gedegen wijze te vormen, waarvoor inschakeling van diverse deskundigen geboden kan zijn.
2.4.7.
Voor zover het fonds heeft willen betogen dat het Verantwoordingsorgaan geen tijdig of correct verzoek heeft gedaan om mr. Huijg te mogen inschakelen na de procedure voor de OK, legt de voorzieningenrechter dat betoog ter zijde. Het moest het fonds volkomen duidelijk zijn dat mr. Huijg op verzoek van het Verantwoordingsorgaan, dat hem – naar het fonds
wist – wilde betrekken bij het overleg met het fonds in het kader van het adviestraject, zijn werkzaamheden zou voortzetten. De opzegging van de relatie met mr. Huijg en diens kantoor bij brief van 3 december 2020 zou bovendien slechts zin hebben als duidelijk was dat mr. Huijg onverminderd doende was het Verantwoordingsorgaan bij te staan.
2.4.8.
Het fonds heeft bezwaren tegen inschakeling van mr. Huijg. Opmerkelijk in dit geval is dat de bezwaren van het fonds zich eigenlijk niet zozeer richten tegen de (hoogte van) aan de inschakeling van een advocaat verbonden kosten – dat bezwaar is althans niet uit de verf gekomen – maar tegen de
persoonvan mr. Huijg. Het fonds ervaart de inbreng van c.q. communicatie met mr. Huijg als (kort gezegd) storend en vertragend. Maar dat bezwaar is, onder de gegeven omstandigheden, onvoldoende om zijn veto over de inschakeling van mr. Huijg te kunnen uitspreken. Mr. Huijg is een deskundige in wie het Verantwoordingsorgaan klaarblijkelijk veel vertrouwen heeft en de kennelijk bij het fonds bestaande ergernis is niet veroorzaakt – althans in dit kort geding zijn die niet aan het licht gekomen – door misdragingen die ertoe leiden dat van het fonds in redelijkheid niet verlangd kan worden mr. Huijg als deskundige van het Verantwoordingsorgaan te dulden.
2.4.9.
Het fonds heeft nog aangevoerd dat met mr. Huijg aan boord het Verantwoordingsorgaan wordt bijgestaan door twee juristen en dat dat wat (te) veel van het goede is. Dat bezwaar houdt geen stand, omdat (ook) ter zitting duidelijk werd dat deskundige [Adviseur 1] eerder abusievelijk als ‘jurist’ werd aangeduid door het Verantwoordingsorgaan, maar dat hij de functie van pensioenadviseur vervult en het Verantwoordingsorgaan de noodzakelijke juridische kennis van mr. Huijg in aanvulling daarop nodig meent te hebben voor zijn advisering.
2.4.10.
Het fonds was gehouden, zo volgt uit het voorgaande, te aanvaarden dat mr. Huijg het Verantwoordingsorgaan blijft bijstaan en de daartoe (in redelijkheid) te maken kosten dient zij voor haar rekening te nemen. Er bestaat aldus een rechtsrelatie tussen het Verantwoordingsorgaan en mr. Huijg (althans diens kantoor). Dat het Verantwoordingsorgaan geen drager van rechten en plichten is, is een eigenaardigheid die in het kader van de activiteiten van het Verantwoordingsorgaan op grond van de Pw. moet worden aanvaard. Wat niet kan worden aanvaard is dat het fonds zelfstandig bepaalt of die rechtsrelatie tot stand komt en hoe lang die rechtsrelatie duurt. Het fonds die bevoegdheid toe te kennen zou indruisen tegen de aard van de positie die het Verantwoordingsorgaan ingevolge de Pw. vervult.
2.4.11.
Doordat het fonds de inspanningen van mr. Huijg voor het Verantwoordingsorgaan heeft belemmerd door eenzijdig de band tussen het Verantwoordingsorgaan en mr. Huijg te verbreken, is vertraging ontstaan bij de totstandbrenging van zijn advies door het Verantwoordingsorgaan. Dat betekent dat het fonds alsnog ruimte moet bieden voor een deugdelijke afronding van het adviestraject met mr. Huijg aan de zijde van het Verantwoordingsorgaan. Ter zitting bleek dat De Nederlandsche Bank (DNB) wenst dat uiterlijk op vrijdag 11 december 2020 een compleet dossier, inclusief een advies van de Verantwoordingsorgaan, wordt aangeleverd. Het risico bestaat dat vertraging een waardeoverdracht voor 1 januari 2021 in gevaar zal brengen.
Hoewel het Verantwoordingsorgaan zich op het standpunt stelt dat de waardeoverdracht ook kan worden uitgesteld tot een later tijdstip, is bij de Voorzieningenrechter ter zitting de stellige indruk ontstaan dat hieraan haken en ogen zitten en het streven naar voltooiing van het proces tijdig voor 1 januari 2021 uitgangspunt moet blijven. Nu er weliswaar sprake is van een nieuwe adviesaanvraag van 20 november 2020 maar de thematiek niet gewijzigd is en de beide andere deskundigen ook al enige tijd actief zijn, is de schatting van de voorzieningenrechter dat het Verantwoordingsorgaan in staat geacht moet worden zijn advies in de loop van maandag 14 december 2020 aan het fonds over te brengen.
2.4.12.
Dat het Verantwoordingsorgaan een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen bestrijdt het fonds, maar ten onrechte. Uit het voorgaande blijkt voldoende duidelijk dat er – ook in het belang van het fonds – haast geboden is. Dat een aantal van de gevorderde voorzieningen niet in het kader van een kort geding kan worden toegewezen omdat zij een declaratoir of constitutief karakter hebben, volgt de voorzieningenrechter niet.
Zoals ook het Verantwoordingsorgaan onderkent (het spreekt in het petitum expliciet van een ‘voorlopige toetsing’) geeft de Voorzieningenrechter een voorlopig oordeel waaraan de bodemrechter niet gebonden is. Daargelaten in hoeverre het kort geding ruimte zou moeten bieden aan het geven van een verklaring van recht of constitutieve oordelen, moet worden vastgesteld dat in dit geval geen verklaring voor recht wordt gegeven, terwijl met de gevorderde verklaring te richten aan Held BV/mr. Huijg slechts wordt beoogd het fonds te verplichten tot het verrichten van een prestatie tot nakoming waartoe zij gehouden is (financiering van de rechtsbijstand van het Verantwoordingsorgaan). Omdat met dit uitgangspunt op gespannen voet zou kunnen staan de vordering dat het fonds de beëindiging van de relatie met Held BV/mr. Huijg “intrekt”, zal die vordering niet worden toegewezen.
2.4.13.
De voorzieningen die zijn gevorderd maken melding van een (mede) veroordeling van het bestuur en de raad van toezicht van het fonds. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding alleen al niet omdat de bestuurders en de leden van de raad van toezicht niet in rechte zijn betrokken.
2.4.14.
Het Verantwoordingsorgaan heeft een dwangsomveroordeling aan de vorderingen verbonden. De voorzieningenrechter acht toewijzing daarvan niet nodig nu van het fonds verwacht wordt dat het een rechterlijk oordeel stipt nakomt.
2.4.15.
Een veroordeling in de proceskosten heeft het Verantwoordingsorgaan niet gevorderd. In de beslissing zal de voorzieningenrechter opnemen dat het fonds geacht wordt alle kosten die het Verantwoordingsorgaan voor deze procedure heeft moeten maken voor zijn rekening te nemen.
2.4.16.
Het vonnis zal vanzelfsprekend, en zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Deze uitwerking is door mr. H.J. Vetter vastgesteld op maandag 21 december 2020, en dadelijk aan partijen ter beschikking gesteld. Mr. Vetter heeft deze uitwerking ondertekend.
hjv