In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1992, die momenteel verblijft in een accommodatie. De officier van justitie had op 7 februari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de crisismaatregel, die oorspronkelijk op 5 februari 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 10 februari 2020 gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een arts en twee verpleegkundigen aanwezig waren. De betrokkene heeft aangegeven dat hij niet bereid is om nog drie weken in het ziekenhuis te blijven en wil aan zijn toekomst werken. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, terwijl de arts aangaf dat er sprake is van ontwrichtend gedrag en dat de betrokkene medicatie nodig heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om het nadeel af te wenden. De rechtbank verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie, medische controles, en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking is gegeven door mr. M.C. Bruining, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.