4.3De beoordeling van de tenlastelegging
i. De Volvo Ocean Race, de RHIB-experience en de vaarregels in de haven
Van 23 juni 2018 tot 1 juli 2018 werd de Volvo Ocean Race (hierna: VOR) gehouden in Scheveningen. De gemeente Den Haag had de organisatie van dat evenement uitbesteed aan [bedrijfsnaam 1] . Binnen de VOR werden verschillende activiteiten georganiseerd, waaronder het laten varen van RHIB-boten (rigid-hulled inflatable boat). Voor die activiteit had [bedrijfsnaam 1] het bedrijf Stichting [bedrijfsnaam 2] ( [bedrijfsnaam 2] ) ingehuurd, die op haar beurt het bedrijf [bedrijfsnaam 3] inhuurde die RHIB’s met schippers leverde.
[naam ] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 2] ) heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 2] door [bedrijfsnaam 1] werd ingehuurd voor het RHIB-varen. [bedrijfsnaam 2] was samen met [bedrijfsnaam 1] verantwoordelijk voor de zogenaamde guest experience: zij voeren tijdens de VOR gasten langs de boten van de VOR en lieten gasten ervaren hoe een RHIB vaart. Er vonden meerdere briefings plaats, waarbij de schippers werden geïnformeerd over het evenement. Op iedere dag dat er een guest experience was, werd een bijeenkomst gehouden met de schippers waarop werd besproken wat die dag wel en niet mocht en waar men die dag wel of niet mocht komen. Aan de schippers is gecommuniceerd dat stapvoets moest worden gevaren en in de Nieuwe Buitenhaven pas snelheid mocht worden gemaakt, aangepast op de weersomstandigheden. Er werd door de RHIB’s ook iets harder gevaren om de mensen te laten ervaren hoe een RHIB vaart. Dat zou in principe buiten de haven gebeuren. Op 28 juni 2018 was besloten om binnen de haven te blijven in verband met de hoogte van de golven.
[naam 1] (directeur van [bedrijfsnaam 3] ) heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 3] door [bedrijfsnaam 2] was ingehuurd voor het uitvoeren van RHIB-boot belevingen. [bedrijfsnaam 2] gaf de hele week opdrachten aan [bedrijfsnaam 3] en [naam 1] briefde de opdrachten van [bedrijfsnaam 2] één op één door aan zijn schippers. Vanuit [bedrijfsnaam 2] heeft [bedrijfsnaam 3] op 28 juni 2018 de opdracht gekregen om niet de zee op te gaan. Het moest een kleine, korte ervaring zijn. Eerst moest stapvoets langs de VOR-boten in de eerste buitenhaven worden gevaren en in de tweede buitenhaven
(de rechtbank begrijpt, gelet op de inhoud van het dossier: de Nieuwe Buitenhaven)moesten ze de mensen een korte RHIB-beleving geven, waarbij ze één derde van de normale snelheid zouden varen, met heel nadrukkelijk de opdracht: blijf binnen de pierhoofden. Normaal varen de RHIB’s ongeveer 95 km/u. [naam 1] denkt dat de RHIB’s voor de beleving ongeveer 30 km/u voeren. Omdat het westenwind 4 was, waren er aardige golven, dus zo hadden de mensen al een aardige beleving. In de tweede buitenhaven is een actief gedoogbeleid dat je daar snelheid mag maken. Dat is algemeen bekend. Het gaat om goed zeemanschap. Als er geen deining, wind en stroming zijn, kun je daar best stapvoets varen. Bij westenwind 4 kun je niet stapvoets varen, omdat je dan water in de boot krijgt waardoor de boot door de stroming minder goed bestuurbaar is.
[naam 1] heeft aan de verdachte doorgegeven dat de opdracht was om niet de zee op te gaan.
De Verordening Scheveningen Haven 2008 (hierna: Havenverordening) die van toepassing is op het havengebied waarin werd gevaren, verbiedt schippers de buitenhavens anders te gebruiken dan als doorvaart van en naar zee (artikel 11, eerste lid en onder a) en in de haven harder te varen van 7 km/u (artikel 11, eerste lid en onder h). Op grond van artikel 11, tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor het verbod in het eerste lid en onder a.
[naam 2] , havenmeester binnen de Scheveningse haven, heeft verklaard dat in de Scheveningse haven het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en de havenverordening Scheveningen
(de rechtbank begrijpt: de hiervoor genoemde Verordening Scheveningen Haven 2008)van toepassing zijn. Het gedeelte waar het ongeval plaatsvond heet de Nieuwe Buitenhaven. Dat gedeelte wordt gebruikt voor het gereedmaken van de boten voor het vertrek naar zee of de binnenkomst in de haven. Vanaf de zee gekomen, passeer je eerst de Nieuwe Buitenhaven en kom je daarna de Oude Buitenhaven in gevaren, waarin de vaartuigen van de VOR lagen. Er was geen ontheffing verleend van het verbod om de haven anders te gebruiken dan voor doorvaart.
De maximumsnelheid in de Nieuwe Buitenhaven is 7 km/u, maar er wordt al jarenlang voor alle boten in het kader van ‘goed zeemanschap’ gedoogd dat daar met een wat verhoogde snelheid wordt gevaren. Volgens artikel 1.04 BPR moeten naar goed zeemanschap alle voorzorgsmaatregelen worden genomen teneinde te voorkomen dat mensen of boten in gevaar komen. Ook wordt gedoogd dat RHIB’s bij slecht weer een rondje in de haven varen, zonder dat ze de zee op gaan. [naam 2] wist niet dat op 28 juni 2018 was besloten dat de RHIB’s op enig moment niet meer de haven zouden verlaten, maar dat zij daar rondjes zouden varen. Als hij dat wel had geweten, dan had hij dat niet gedeeld met de schipper van de andere boot
(de rechtbank begrijpt: de Axopar), omdat een beroep wordt gedaan op goed zeemanschap.
ii. Verklaringen van opvarenden van de RHIB van [medeverdachte]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij was uitgenodigd om mee te gaan naar een evenement ten tijde van de finish van de VOR. Hij nam [slachtoffer 3] als introducee mee. Het evenement zou onder meer bestaan uit het meevaren op een RHIB. Samen met anderen ging hij aan boord van een RHIB. Ze voeren rustig langs de VOR-boten en de schipper van de RHIB vertelde dat zij niet de haven uit zouden varen, omdat de zee iets te wild was.
Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 2] omgekeken. Hij zag dat een boot hen rechts aan het inhalen was. Hij zag dat deze boot twee grote motoren had en dat de boot een stuk sneller voer dan zij en duidelijk op hen in liep. Zijn eerste herinnering daarna, is dat hij in het ziekenhuis in Zwolle lag. Hij heeft van anderen begrepen dat hij met zijn hoofd onder water heeft gelegen.
[slachtoffer 2] heeft ruim drie weken in het ziekenhuis in Den Haag gelegen waar ze zijn bekken, arm, blaas en schedel hebben hersteld. Vervolgens heeft hij zeven weken in een ziekenhuis in Zwolle gelegen, waar ze een deel van zijn schedel hebben teruggeplaatst en waar ze hebben gewerkt aan fysiek herstel. Na deze periode is [slachtoffer 2] drie weken opgenomen in een revalidatiecentrum, onder meer voor neurologische revalidatie.
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij werkzaam is voor een bedrijf dat op 28 juni 2018 een klant-event had georganiseerd waarvoor diverse relaties waren uitgenodigd. Hij had [slachtoffer 7] en [slachtoffer 2] uitgenodigd om die dag als gast van het bedrijf mee te varen op een boot. Eén van de uitstapjes was het varen op een RHIB. Omstreeks 17.30 uur ging men naar de RHIB. Vervolgens zijn zij gaan varen. Ze zijn op een rustig tempo langs de VOR-zeilboten die daar aangemeerd lagen gevaren. Ze zijn daarna richting zee/havenhoofd gevaren. Ze zijn niet voorbij het havenhoofd geweest. De schipper voer telkens ovaaltjes. Inmiddels waren er al meerdere boten daar aan het varen. Na ongeveer drie ovalen gevaren te hebben voeren ze weer richting het havenhoofd. Ze waren al een stukje voorbij de VOR-boten toen de schipper naar rechts instuurde. Hij remde eerst netjes af en voer toen naar rechts. Vanaf dat moment weet [slachtoffer 6] alleen nog dat hij een harde klap kreeg van de rechter zijkant/achterkant. Het volgende moment lag hij in het water onder een boot. Nadat hij boven water was gekomen zag hij een persoon in het water liggen met zijn gezicht in het water. Hij heeft geprobeerd zo hard mogelijk hiernaartoe te zwemmen. Het was heel lastig zwemmen want hij had zijn kleren aan en was nog steeds gedesoriënteerd. Hij is er dus naartoe gezwommen en draaide hem om. Hij zag toen dat het [slachtoffer 2] was. Hij zag dat hij niet ademde en heeft met man en macht geprobeerd diens hoofd boven water te houden. [slachtoffer 6] zag dat [slachtoffer 2] bloed rond zijn mond of neus had. [slachtoffer 2] is even later op een boot getild. [slachtoffer 6] zag dat [slachtoffer 2] ook diverse snijwonden op zijn rug en linkerzijde had. Hij zag de man die achter hem in de boot had gezeten ook in het water liggen. [slachtoffer 6] is naar een boot vlakbij gezwommen en daar de boot in gehesen.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij zelf een ervaren zeiler is en dat hij op 28 juni 2018 was uitgenodigd voor een evenement en dat zij zijn gaan varen op een RHIB. Hij was samen met [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] . Zij voeren op enig moment vanuit de eerste haven naar de buitenhaven. Daar op die buitenhaven mochten de boten harder varen. Zo hebben zij daar een aantal rondes gevaren tussen de pierarmen. Zij zijn niet op open zee geweest, omdat de zee te onstuimig zou zijn.
De laatste keer voeren ze weer richting open zee en draaide de schipper vlak voor het einde van de pier weer naar rechts. Hij zag en voelde dat zij een scherpe bocht naar rechts maakten en op het moment dat zij naar rechts draaiden, zag hij vanuit zijn ooghoek dat er rechts van hem een boot aan kwam gevaren die recht op hen af kwam. De [slachtoffer 7] denkt dat dit schip toen twee tot vier meter bij hem vandaan was. Het enige dat hij van dit schip zag was de boeg. Naar schatting van [slachtoffer 7] ging de boot waar hij op zat ongeveer 20 tot 30 km/u voordat hij naar rechts stuurde. Het schip dat uiteindelijk over hen heen voer had hij nog niet eerder gezien. Omdat het schip hen eerder niet had ingehaald, vermoedt [slachtoffer 7] dat dit schip ook met hoge snelheid voer en dicht op hen gevaren heeft. Meteen nadat [slachtoffer 7] de boeg van dit schip zag, zag en voelde hij dat het schip over de achterzijde van hun boot voer, vlak achter hem langs. Het eerste wat [slachtoffer 7] daarna zag, was dat het achter hem leeg was. De metalen staanders van de twee rijen achter hem waren plat. Achter hem waren ook geen mensen meer. Hij zag vervolgens drie mensen in het water liggen, waarna hij [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] )op de vloer van hun boot zag liggen. Hij bloedde uit zijn neus en er kwam een gorgelend geluid uit zijn neus.
Hij bemerkte later dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] , de schipper, [slachtoffer 1] en hijzelf nog op de boot aanwezig waren. Dus [slachtoffer 6]
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 6] )lag in het water, samen met de twee mensen die achterin hadden gestaan.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 2] op een RHIB-boot ging. Hij was met [slachtoffer 2] mee. Hen was gezegd dat zij in de haven zouden blijven. Zij hebben een kwartier op en neer gevaren. Ze voeren binnen de haven tussen het deel waar je naar buiten vaart en waar ook de wedstrijdboten liggen waar de havenhoofden zijn. In zijn ooghoek zag hij opeens een andere boot. Het ging zo snel en voor zijn gevoel lag hij meteen in het water. Hij was in paniek omdat je toch hoog moet klimmen maar er geen kracht in hem was om de boot in te klimmen. Hij werd voor in een boot gezet.
Hij is vervoerd naar het ziekenhuis, waar werd geconstateerd dat hij een ingeklapte rechter long en drie gebroken ribben en schaafwonden had.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij op 28 juni 2018 met haar man [slachtoffer 5] aan boord was gestapt van een zogeheten RHIB-boot. Haar man en zij zijn voorin de boot gaan zitten. Achter de schipper stonden nog vijf mensen aan boord die zich aan beugels vasthielden. Zij zijn ongeveer vier keer heen en weer gevaren tussen de haven en de kom die uitkomt op de zee. Toen zij weer richting zee voeren, tussen de havenhoofden, maakte de schipper een bocht naar rechts en hoorde zij een klap. Toen ze achterom keek zag ze, behalve de schipper, nog maar twee andere personen aan boord van hun boot. Drie andere personen lagen in het water. Zij zag dat een man die nog aan boord lag zwaar gewond was. Zij heeft niet gezien welke boot hen raakte, maar ze zag wel een zwarte boot met de neus in de richting van de basaltblokken. De slachtoffers lagen ook vlakbij deze zwarte boot.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij was uitgenodigd om te varen met RHIB’s. Ze gingen met de RHIB vanuit de haven richting zee. Vlak voor ze bij de zee waren ging de RHIB naar rechts. Dit had de stuurman al eerder gedaan, maar deze keer werd de RHIB overvaren door een andere boot. [slachtoffer 5] keek voor de aanvaring naar voren en filmde alles, zodat hij de andere boot niet zag aankomen.
iii. Verklaringen van twee schippers op een RHIB die getuige waren van de aanvaring
[getuige 1] (werkzaam bij [bedrijfsnaam 3] ) heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 schipper was op een RHIB en getuige was van de aanvaring. De RHIB van de verdachte voer rechts voor hem in de midden flank op een afstand van ongeveer 25 meter. [getuige 1] zelf voer ongeveer 35 km/u en de boot die werd aangevaren voer ongeveer dezelfde snelheid. [getuige 1] zag dat de RHIB van de verdachte van rechtsachter werd aangevaren door een andere boot. Hij zag dat daardoor drie mensen overboord vielen. [getuige 1] zou nooit op die plek inhalen.
J.W.J. [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 schipper was op een boot, die achter twee RHIB’s
(de rechtbank begrijpt, gelet op de inhoud van het dossier: de RHIB van de verdachte en de RHIB van [getuige 1] )en een zwarte aluminium boot aan voer. De afstand was tussen de 50 en 100 meter en de snelheid ongeveer 35 km/u. De twee RHIB’s voeren voor de aluminium boot. Net voorbij de ligplaats van de VOR-boten gaf de aluminium boot vol gas. [getuige 2] schat dat de snelheid van de aluminium boot wel opliep tot ongeveer 70 km/u. De boot liep in ieder snel op hem uit. Hij zag dat de zwarte boot de twee RHIB’s aan de rechterzijde wilde inhalen. De meest rechter RHIB maakte een bocht naar rechts en de aluminium boot botste vervolgens tegen de zijkant van deze RHIB aan. [getuige 2] zag dat de punt van de zwarte boot over het dek van de RHIB kwam. Hij zag dat hierdoor de twee achterste banken van de RHIB werden geraakt, waardoor drie mensen te water raakten.
iv. Slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Uit het schouwverslag van [naam 3] (gemeentelijk lijkschouwer) van 28 juni 2018 blijkt dat [slachtoffer 1] door de aanvaring hoogstwaarschijnlijk inwendige bloedingen en een fractuur van de luchtpijp heeft opgelopen, wat verstikking tot gevolg heeft gehad. [naam 3] concludeert dat sprake is van een niet natuurlijk overlijden als gevolg van een hoog energetische impact.
Uit een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] blijkt dat bij hem op 28 juni 2018 is geconstateerd dat hij een diepe wond rechts in de buik, een breuk van de linker onderarm en een wond op het voorhoofd had. Ook vermeldt de arts dat het schedeldak is gelift vanwege hersenbloedingen, dat het bekken meerdere ernstige breuken bevat waarvoor [slachtoffer 2] is geopereerd, dat hij veel ribbreuken heeft en blaasletsel heeft. Ten slotte vermeldt de arts dat de geschatte duur van genezing jaren is.
Tijdens een gesprek met de echtgenote van [slachtoffer 2] op 29 juni 2018 deelde zij de politie mee dat zij van de arts gehoord had dat de situatie van haar man zeer kritiek en onstabiel is. Het letsel van haar man bestaat uit schedelbasisfracturen aan de rechterzijde van zijn hoofd, gebroken ribben rechts, een gebroken bekken, een blaasfractuur, een afgescheurde buis van nier naar blaas en een gebroken arm.
Uit de in het dossier gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat hij niet meer kan werken, dat hij nog altijd aan het revalideren is en dat hij als gevolg van het hersenletsel nog iedere dag wordt geconfronteerd met zijn fysieke en mentale beperkingen.
Uit een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 3] blijkt dat bij hem op 28 juni 2018 is geconstateerd dat hij meerdere ribfracturen, een klaplong, een wond op het rechter scheenbeen en een hersenschudding had. Ten slotte vermeldt de arts dat de geschatte duur van genezing zes tot acht weken is.
[slachtoffer 3] heeft in aanvulling op deze gegevens laten weten dat hij tot februari 2019 slechts parttime heeft kunnen werken als gevolg van het langdurige herstel van zijn letsel en dat hij vanaf februari 2019 weer fulltime kon werken.
v. Schade aan de RHIB van [medeverdachte]
De politie heeft de RHIB onderzocht. De RHIB heeft een open kuip. Uit dit onderzoek is gebleken dat deze RHIB als gevolg van het ongeval krassporen, beschadigingen en afzettingen van materialen van een ander object of vaartuig had. Er is (onder meer) sprake van:
- beschadiging van de kap van de buitenboordmotor, welke kap is gescheurd (spoor 1);
- beschadiging van de tube
- verbuiging van de achterste sta-steun naar achteren en naar bakboord (spoor 8).
Foto’s van de schade aan de RHIB zijn in het dossier gevoegd. Ook zijn foto’s van de schade aan de Axopar in het dossier gevoegd.
vi. Onderzoek door de politie naar de snelheid van de Axopar
De politie heeft onderzoek gedaan naar de GPS-gegevens van de bij het ongeval betrokken boten. Met betrekking tot de boot van de verdachte (de Axopar) is uit dit onderzoek gebleken dat deze aanvankelijk 11 km/u voer, dat die snelheid in een tijdsbestek van 47 seconden is opgevoerd naar 66 km/u en dat de snelheid daarna binnen enkele seconden sterk afnam. Gelet op dit snelheidsverloop wordt aannemelijk geacht dat de snelheid van de Axopar ten tijde van de aanvaring ook 66 km/u was.
vii. Verklaring van [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 met drie groepen op de RHIB had gevaren. Tijdens de laatste rit/vaart heeft hij een groep van zeven mensen op zijn RHIB rondgevaren. [medeverdachte] mocht met deze laatste groep niet de zee op, omdat de golfslag te hoog was. Hij was al meerdere keren met de groep naar de uitmonding van de haven gevaren en net voordat je bij de zee komt was hij dan uitgeweken naar rechts. Net voor hij bij de havenmond kwam liet hij de mensen aan boord ervaren hoe de deining van het water voelt. Hij liet dan de boot accelereren naar 30 tot 35 km/u en net voordat hij naar stuurboord stuurde, haalde hij het gas eraf en stuurde dan naar rechts. Net voordat alles gebeurde keek hij links en rechts van hem of er boten in zijn nabijheid waren en maakte een stuurbeweging naar rechts. Hij had rondom goed zicht en zag op dat moment geen andere boten. Hij maakte een stuurbeweging naar rechts. Op dat moment hoorde hij ineens veel water. Toen hij in de richting van het geluid keek, zag hij een grote romp van een boot direct op hem af komen. Die romp bevond zich op een afstand van maximaal 10 meter. Hij zag de punt en de onderkant van de boot. Zijn eerste reactie was gas geven om weg te komen van de romp om een aanvaring te voorkomen. Daarna werd hij geraakt door een boot. De punt en de helft van die boot gleden over zijn boot. Het verbaasde de verdachte dat hij aan stuurboordzijde werd ingehaald. Hij voer ook al rechts van de baai, zodat er links ruimte was waar hij kon worden ingehaald. De boot waardoor [medeverdachte] werd aangevaren had hij eerder niet gezien, ook niet rechts van hem toen hij zelf accelereerde naar 30 tot 35 km/u. Na de aanvaring zag hij dat de boot 20 meter verderop dreef.
viii. Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 28 juni 2018 samen met twee andere personen op zijn motorboot (de Axopar) voer en dat hij vanuit de kajuit van die boot rondom goed zicht had. Nadat hij de VOR-boten in de Oude Buitenhaven was gepasseerd, heeft hij de gashendel naar voren geduwd om snelheid te maken, waardoor de snelheid geleidelijk opliep. In de Oude Buitenhaven zag de verdachte dat een RHIB aan bakboordzijde voor hem voer. De verdachte voer aan stuurboordwal, schuin achter de RHIB. Hij voer meer stuurboordwal dan de RHIB, die meer links voor hem voer. De verdachte voer in de richting van de zee. Op enig moment keek de verdachte naar voren, naar achteren en opzij. Toen hij daarna weer voor zich keek, zag hij dat de RHIB net op dat moment een bocht maakte. Volgens de verdachte moet de RHIB tijdens het door hem, verdachte, scannen van de omgeving - wat volgens de verdachte 3 of 4 seconden heeft geduurd - afgeremd zijn. De verdachte reageerde onmiddellijk door zijn boot in zijn achteruit te zetten en de schroef uit te zetten. Op dat moment was de RHIB nog ongeveer 20 meter voor hem. Om een aanvaring definitief te voorkomen was die afstand te kort. Hij was machteloos en daarna ontstond de aanvaring. De verdachte heeft verklaard dat hij vlak voor de aanvaring niet heeft gekeken op de apparatuur in de kajuit met welke snelheid hij precies voer.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de RHIB aanvankelijk, toen hij nog in de Oude Buitenhaven voer en net de VOR boten was gepasseerd, op een afstand van ongeveer 150 meter voor hem voer. Daarna liep hij in op die RHIB, omdat de afstand tussen de RHIB en zijn boot kleiner werd. Tevens heeft de verdachte verklaard dat voordat hij het doorhad, zijn boot bij de aanvaring schoof over de achterzijde van de RHIB. De verdachte heeft verklaard dat volgens hem in het beginstuk van de haven 6 knopen
(rechtbank: ongeveer 11 km/u)mag worden gevaren, in het tweede deel van de haven 12 knopen
(rechtbank: ongeveer 22 km/u).
Het oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte voer op 28 juni 2018 aan het einde van de middag (samen met twee andere personen) op zijn motorboot (Axopar). In de Oude Buitenhaven zag de verdachte dat een RHIB aan bakboordzijde voor hem voer. Op het moment dat hij vanuit de Oude Buitenhaven naar de Nieuwe Buitenhaven wilde varen richting de open zee, duwde de verdachte de gashendel naar voren om snelheid te maken. De snelheid van de Axopar liep daarna geleidelijk op en hij naderde de voor hem varende RHIB steeds meer. De verdachte voer aan stuurboordwal, schuin achter die RHIB. Toen de verdachte op enig moment achtereenvolgens naar voren, naar achteren, opzij en weer naar voren keek, zag hij dat de RHIB was afgeremd en een bocht naar rechts maakte. De RHIB bevond zich op dat moment nog ongeveer 20 meter voor hem. Hij kon een aanvaring met de RHIB, die zijn koers kruiste, niet meer voorkomen. De Axopar is daarbij over een gedeelte van de RHIB gevaren.
[slachtoffer 1] lag na de aanvaring zwaar gewond aan boord van de RHIB en overleed later aan zijn verwondingen. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] raakten door de aanvaring te water en liepen letsel op.
Schuld in de zin van de artikelen 169 en/of 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
De belangrijkste vraag in deze zaak is of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en/of schuld heeft aan de aanvaring met een RHIB (bestuurd door [medeverdachte] ), waardoor levensgevaar voor de opvarenden van de RHIB is ontstaan, terwijl het de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad.
Schuld in de zin van de artikelen 169 en 307/308 Sr heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik gehanteerd wordt. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (bijvoorbeeld letsel of de dood) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout die iemand maakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout. Anders gezegd: er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’ om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Het handelen van de verdachte
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij aanvankelijk op een afstand van ongeveer 150 meter achter de RHIB van [medeverdachte] voer, terwijl zij beiden in de richting van de zee voeren. De koers van de Axopar lag meer aan stuurboordwal dan de koers van de RHIB.
Op grond van de bevindingen van politie gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte zijn snelheid tot kort voor de aanvaring heeft opgevoerd naar ongeveer 66 km/u. De politie heeft die vaststelling gebaseerd op de gegevens van het GPS-systeem van de Axopar. Bij de berekening van de snelheid is vermeld dat sprake is van een indicatieve snelheid. Weliswaar is de verdediging op basis van eigen onderzoek tot de conclusie gekomen dat de hoogste snelheid van de Axopar ongeveer 60 km/u was, maar die berekening is gebaseerd op vaarproeven die zijn gedaan onder andere omstandigheden dan de dag van het ongeval. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van dit onderdeel van het onderzoek van de politie. De bevindingen van de politie met betrekking tot de snelheid van de Axopar worden ook ondersteund door de verklaring van [getuige 2] (schipper van een andere RHIB), die werd ingehaald door de Axopar en inschatte dat de snelheid van de Axopar opliep tot ongeveer 70 km/u, omdat de boot snel op hem uitliep.
Door ongeveer 66 km/u te varen in de Nieuwe Buitenhaven, voer de verdachte aanzienlijk sneller dan de daar geldende maximumsnelheid van 7 km/u.
Uit de verklaringen van de schippers [getuige 1] , [getuige 2] en [medeverdachte] blijkt dat de RHIB zijn snelheid tot kort voor de aanvaring opvoerde naar ongeveer 35 km/u. Doordat de snelheid van de Axopar geleidelijk aan opliep naar ongeveer 66 km/u, werd de onderlinge afstand steeds kleiner. Dat blijkt ook uit de verklaring van [getuige 2] (de schipper van een andere RHIB) waaruit blijkt dat de Axopar zoveel snelheid maakte dat [getuige 2] de indruk had dat de Axopar de RHIB aan de rechterzijde wilde inhalen.
De verdachte is een schipper met ruime ervaring op open water en met snelle boten. Van een ervaren schipper als de verdachte mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regels en aan hem mogen hoge zorgvuldigheidseisen worden gesteld. Alleen al vanwege het handelen in strijd met de Havenverordening (de overschrijding van de maximumsnelheid), hetgeen bij de verdachte bekend was, had de verdachte extra oplettend moeten zijn in de Nieuwe Buitenhaven. Bovendien had hij extra reden tot voorzichtigheid omdat zijn snelheid hoger was dan de voor hem varende RHIB en omdat hij die RHIB vanaf achteren steeds dichter naderde vanwege zijn geleidelijk oplopende snelheid. Onder deze omstandigheden had de verdachte voortdurend alert moeten zijn en alle voorzorgsmaatregelen moeten nemen (bijvoorbeeld zijn snelheid aanpassen en voldoende afstand houden) om te kunnen reageren op onverwachte manoeuvres van de overige vaartuigen in de Nieuwe Buitenhaven.
Kort voor de aanvaring voer de verdachte met een snelheid van ongeveer 66 km/u aan stuurboordzijde van de voorliggende RHIB, terwijl de onderlinge afstand steeds kleiner geworden was. De verdachte voer met onverminderde snelheid door, kennelijk in de veronderstelling dat de RHIB net als hij naar zee zou varen. De verdachte heeft (zo verklaarde hij) zijn zicht enkele seconden afgewend van de RHIB om om zich heen te kijken, terwijl juist in die paar seconden de RHIB afremde en een manoeuvre naar rechts inzette. Op dat moment bevond de RHIB zich nog maar 20 meter voor de boot van de verdachte, hetgeen - gelet op de snelheid van de verdachte en de onderlinge posities van de vaartuigen - zo is gebleken, te weinig afstand was om, toen de RHIB de koers van de Axopar kruiste, een aanvaring te voorkomen.
Tussenconclusie
De verdachte had de aanvaring kunnen voorkomen door zijn snelheid aan te passen en voldoende afstand te houden tot de RHIB van [medeverdachte] . Dat heeft de verdachte niet gedaan, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank wel geboden was.
De verweren van de verdediging op dit punt worden verworpen. Dat de gemeente Den Haag en de bedrijven [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] een verwijt zouden kunnen worden gemaakt omdat sprake was van een onveilig evenement, doet - indien dit al juist zou zijn - niets af aan het strafrechtelijke verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt. Ook is niet gebleken dat de RHIB voorafgaand aan de aanvaring niet veilig was.
Dat de verdachte in de Nieuwe Buitenhaven niet bedacht hoefde te zijn op een abrupte stuurbeweging naar stuurboord van de RHIB, vindt zijn weerlegging in voorgaande bewijsoverwegingen. In dit verband wijst de rechtbank nog op de verklaring van [naam 2] dat, indien wel aan hem als havenmeester bekend was gemaakt dat de RHIB’s in de haven zouden blijven, die informatie niet was gedeeld met de andere schipper en een beroep was gedaan op zijn goed zeemanschap. Kortom, de verdachte moest in alle gevallen handelen in overeenstemming met de (ongeschreven) vaarregels en de eisen van goed zeemanschap en alle voorzorgsmaatregelen nemen om een ongeval als dit te voorkomen.
Om deze reden kan dan ook in het midden blijven welke koers de boten hebben gevaren, onder welke hoek de stuurbeweging van de RHIB is geweest en onder welke hoek de Axopar tegen de RHIB is aan gevaren, onderwerpen waarop uitvoerig is ingegaan in de rapporten van [naam onderzoeker] .
De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat tussen het handelen van de verdachte en de gevolgen van de aanvaring een causaal verband bestaat, zodat dat ingetreden gevolg redelijkerwijs aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend. Dat handelen is naar het oordeel van de rechtbank een noodzakelijke factor geweest voor het ingetreden gevolg (de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ).
Kwalificatie: schuld aan de gevolgen van het ongeval (feit 1) en aan de aanvaring (feit 2)
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de verdachte zich zo buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen, dat daardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gevaren. Daarvan zal de verdachte onder feit 1 dan ook worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, waardoor een aanvaring is ontstaan met de RHIB van [medeverdachte] en waardoor het (mede) aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] daardoor is overleden en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel hebben opgelopen (feit 1).
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 2] af dat hij fors letsel heeft opgelopen, dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat hij nog altijd aan het revalideren is en niet kan werken. Ten aanzien van [slachtoffer 3] leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat hij ernstig letsel heeft opgelopen en dat het herstel langer dan een half jaar heeft geduurd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank bij deze slachtoffers sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet de aanvaring tussen de RHIB en de Axopar, maar het nadien bieden van hulp aan [slachtoffer 1] heeft geleid tot het letsel aan de duim bij [medeverdachte] . De verdachte zal dan ook van de onder feit 1 ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel door schuld ten aanzien van [medeverdachte] worden vrijgesproken.
Ten slotte is de rechtbank op grond van dezelfde bewijsmiddelen die gelden voor feit 1 ook van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen, zodat het (mede) aan zijn schuld te wijten is dat zijn motorboot in aanvaring is gekomen met de RHIB van [medeverdachte] , waardoor die RHIB werd beschadigd en waardoor levensgevaar voor de opvarenden van die RHIB ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [medeverdachte] ) is ontstaan, terwijl het de dood van opvarende [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad (feit 2 primair). Bij het ontstaan van levensgevaar voor alle opvarenden van de RHIB is hier van belang dat de verdachte met aanzienlijke snelheid met een zware motorboot gedeeltelijk over de RHIB, een open boot, is gevaren.
Eindconclusie
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld en de onder 2 primair ten laste gelegde schuld aan een aanvaring, waardoor levensgevaar voor de opvarenden van de RHIB is ontstaan, terwijl die aanvaring de dood van [slachtoffer 1] als gevolg heeft gehad, wettig en overtuigend bewezen acht, één en ander zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
Verzoek 1: de rechtbank heeft de rapporten van [naam onderzoeker] niet voor het bewijs gebruikt. Voor zover al aan de door de verdediging opgeworpen voorwaarde is voldaan, wordt dit verzoek afgewezen, nu de rechtbank zich, zoals hiervoor is gebleken, voldoende voorgelicht acht om de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv te kunnen beantwoorden.
Verzoek 2: omdat de rechtbank geen gebruik maakt van de door [slachtoffer 5] verstrekte informatie, behoeft het daarop betrekking hebbende verzoek van de verdediging geen nadere bespreking.