ECLI:NL:RBDHA:2020:12915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/4579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning medische behandeling wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Eiser, een Somalische man geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire tijdelijke gronden vanwege medische behandeling. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen, gezien zijn strafrechtelijke verleden met meerdere veroordelingen, waaronder straatroof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft getoetst aan het openbare orde begrip zoals vastgelegd in artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet had moeten afwijken van het beleid, omdat er bijzondere omstandigheden waren die in zijn voordeel pleitten, zoals zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris in zijn beoordeling voldoende rekening had gehouden met de psychische situatie van eiser door hem uitstel van vertrek te verlenen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde en dat er geen aanleiding was om van het beleid af te wijken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4579
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1988, van Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 december 2019 voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire tijdelijke gronden “medische behandeling” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van
14 mei 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op zitting aanwezig A. Adam, tolk Somalisch. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Het verzoek wordt toegewezen op grond van de door eiser verstrekte gegevens over zijn inkomsten en vermogen. Eiser hoeft dan ook in deze procedure geen griffierecht te betalen.
2. Na een aanvraag daartoe is aan eiser met een besluit van 8 februari 2019 uitstel van vertrek van 20 december 2018 tot 20 december 2019 verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 3 december 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier “medische behandeling”. Op 10 januari 2020 heeft Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht over eisers gezondheidssituatie. Hierin is opgenomen dat nu het uitblijven van de medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn en de behandelmogelijkheden in Somalië ongewis zijn, een reis naar het land van herkomst wordt afgeraden.
3. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning. Eiser vormt immers een gevaar voor de openbare orde. Uit informatie van de Justitiële Informatie Dienst van 16 januari 2020 blijkt dat eiser bij herhaling is veroordeeld wegens strafbare feiten (waaronder straatroof) en hiervoor meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen heeft uitgezeten. Gelet op de inhoud van het BMA-advies heeft verweerder wel aanleiding gezien om ambtshalve aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw van 20 december 2019 tot 20 december 2020.
Beoordeling rechtbank
4.1
Eiser voert in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte niet verder kijkt dan dat sprake is van recidive en dat daarmee sprake is van een gevaar voor de openbare orde. Volgens eiser had verweerder moeten toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een besluit waarop de Terugkeerrichtlijn [1] van toepassing is, aangezien eiser als gevolg van het bestreden besluit na afloop van het aan hem verleende uitstel van vertrek zou moeten terugkeren naar Somalië. Eiser heeft in dit kader op zitting verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 9 november 2017. [2]
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het Unierechtelijk openbare orde begrip in dit geval van toepassing is. Een aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden betreft immers uitsluitend nationaal recht. Dat ambtshalve uitstel van vertrek is verleend aan eiser voor een bepaalde periode, maakt niet dat in het kader van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning getoetst had moeten worden aan het Unierechtelijk openbare orde begrip. Aan eiser is enkel bij de afwijzing van de verblijfsvergunning op medische gronden tegengeworpen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Bovendien verblijft eiser door de toepassing van artikel 64 van de Vw rechtmatig in Nederland, waardoor geen uitvoering wordt gegeven aan de Terugkeerrichtlijn. Ook de verwijzing naar de uitspraak van 7 november 2017 maakt het oordeel niet anders. In die onderliggende zaak ging het om de intrekking van een asielvergunning en de oplegging van een inreisverbod. Met het opleggen van het inreisverbod werd, anders dan in het geval van eiser, uitvoering gegeven aan de Terugkeerrichtlijn en daarmee speelde het Unierechtelijk openbare orde begrip een rol. Verweerder heeft dan ook terecht getoetst aan het openbare orde begrip zoals is opgenomen in artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), in samenhang met het beleid zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.3
Op grond van artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, als de vreemdeling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Volgens paragraaf B1/4.4 van de Vc wijst verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning af als de vreemdeling is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook volgt hieruit dat sprake kan zijn van verjaring zodat een veroordeling wegens een misdrijf niet langer in de weg staat om aan de vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. Als sprake is van het bij herhaald veroordeeld zijn voor misdrijven, zijn deze verjaringstermijnen niet van toepassing. Niet in geschil is dat eiser herhaaldelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten en hiervoor meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen heeft uitgezeten. Verweerder heeft dan ook in overeenstemming met zijn beleid de door eiser gevraagde verblijfsvergunning afgewezen.
5.1
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Er is volgens eiser sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat handelen overeenkomstig de beleidsregels voor hem onevenredige gevolgen heeft. Eiser kampt met ernstige psychische klachten en is meermalen opgenomen geweest met een rechterlijke machtiging. De door eiser gepleegde delicten zijn volgens hem het gevolg van zijn psychische toestand. Verder is de onzekere situatie die gelet op het bestreden besluit is ontstaan voor eiser desastreus. Eiser kan vanwege het verleende uitstel van vertrek niet worden uitgezet, maar hij kan ook niets opbouwen en is strafbaar. Ook had rekening gehouden moeten worden met de omstandigheden in Somalië.
5.2
Verweerder is in bepaalde gevallen op grond van artikel 4:84 van de Awb gehouden om van zijn beleid af te wijken. Het is aan eiser om te onderbouwen of er bijzondere omstandigheden bestaan die daartoe aanleiding geven. Vervolgens is de vraag of de gevolgen van het besluit wegens deze bijzondere omstandigheden voor eiser onevenredig uitpakken in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van het beleid. Ten aanzien van de psychische problematiek overweegt de rechtbank dat verweerder hier al rekening mee heeft gehouden door aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. Dat eiser de delicten onder invloed van zijn psychische problematiek zou hebben gepleegd, acht de rechtbank voorstelbaar, echter doet dit niet af aan de conclusie van verweerder dat eiser een gevaar is voor de openbare orde. Hieruit blijkt immers niet dat van een gevaar voor de openbare orde niet kan worden gesproken. Dat eiser zich in een onzekere situatie bevindt, betreft ook geen bijzondere omstandigheid waardoor eiser onevenredig wordt benadeeld. Eiser verschilt hierin niet van andere vreemdelingen waaraan een verblijfsvergunning wordt geweigerd. Ook de situatie in Somalië betreft geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van het beleid. Gelet op het verleende uitstel van vertrek is eiser immers niet gehouden te vertrekken naar Somalië. Hetgeen eiser heeft aangevoerd in dit kader, kan dan ook onvoldoende afdoen aan het door verweerder gestelde belang van de Nederlandse overheid.
6. Eisers stelling dat verweerder heeft nagelaten het inreisverbod (opgelegd bij besluit van 5 januari 2017) en de gevolgen van het eerdere terugkeerbesluit (opgelegd bij besluit van 16 september 2014) op te schorten of in te trekken, kan de rechtbank niet volgen. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht opmerkt, volgt uit de besluitvorming dat het inreisverbod en de gevolgen van het terugkeerbesluit tijdelijk zijn opgeschort gedurende het aan eiser verleende uitstel van vertrek.
7. Ten slotte heeft eiser een beroep op de hoorplicht gedaan. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser heeft aangevoerd, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen in de bezwaarfase kon worden afgezien. Het beroep op een schending van de hoorplicht slaagt daarom niet.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.