ECLI:NL:RBDHA:2020:1277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
NL19.30026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigerese man, had op 22 oktober 2018 een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden gekregen, maar deze werd op 13 maart 2019 ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 december 2019 de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 januari 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging in Niger vanwege zijn homoseksualiteit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in staat is geweest zijn identiteit en herkomst aannemelijk te maken. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd en heeft in Europa verschillende aliassen opgegeven zonder afdoende verklaring.

De rechtbank verwijst naar artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling de autoriteiten heeft misleid over zijn identiteit of nationaliteit. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende inspanningen heeft geleverd om zijn identiteit aan te tonen en dat de staatssecretaris op basis van informatie uit Eurodac de afwijzing van de asielaanvraag heeft kunnen onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30026

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopOp 22 oktober 2018 is aan eiser een verblijfsvergunning tijdelijk humanitaire gronden verleend op grond van de regelgeving voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel. Op 13 maart 2019 is deze verblijfsvergunning ingetrokken.

Bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30027, plaatsgevonden op 29 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.G.G.P. Dupont. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en de Nigerese nationaliteit te hebben. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Niger vreest voor vervolging vanwege zijn homoseksualiteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Eiser wordt niet gevolgd in zijn gestelde identiteit en herkomst, nu hij geen enkel identificerend document heeft overgelegd. Verder heeft hij in Europa verschillende aliassen opgegeven en daarvoor geen afdoende verklaring gegeven. Eiser heeft tot slot ook geen klaarblijkelijk oprechte inspanning geleverd om zijn identiteit alsnog aan te tonen. De gestelde nationaliteit van eiser wordt wel gevolgd.
3. Eiser weerspreekt dat verweerder door hem is misleid omtrent zijn identiteit, herkomst en nationaliteit. Dat de autoriteiten van Duitsland en Frankrijk andere gegevens hebben geregistreerd is niet van belang nu uit de tekst van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw volgt dat alleen eisers verklaringen in Nederland van belang zijn. Van misleiding is geen sprake nu eiser jegens ‘Onze Minister’ consistent heeft verklaard over zijn identiteit, herkomst en nationaliteit. Eiser heeft bovendien in Nederland wel degelijk pogingen ondernomen om zijn identiteit te onderbouwen. Hij heeft kopieën van zijn identiteitskaart, rijbewijs, bewonersverklaring en nationaliteitsverklaring overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Artikel 30b van de Vw luidt voor zover van belang:
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [1] , indien:
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
Paragraaf C2/7.3, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) luidt voor zover van belang:
Onder misleiden wordt verstaan: de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Van misleiden is in ieder geval sprake indien:
- Een andere identiteit of nationaliteit uit de systemen naar voren komt dan opgegeven bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
- De vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt zoals beschreven in paragraaf C1/4.2 Vc.
5. Uit door verweerder verkregen informatie uit Eurodac is gebleken dat eiser verschillende aliassen heeft opgegeven. In Duitsland en Frankrijk staat eiser geregistreerd als [naam 2], met onbekende geboortedatum en nationaliteit, en [naam 3], geboren op [geboortedatum 2] te Sabha, met de Libische nationaliteit.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [2] volgt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de informatie die andere landen in het Eurodac-systeem geregistreerd hebben. Dit betekent dat verweerder zijn besluit ook heeft mogen baseren op gegevens die door Duitsland en Frankrijk geregistreerd zijn. Verweerder heeft eiser terecht niet gevolgd in de stelling dat verweerder alleen eisers verklaringen in Nederland heeft mogen betrekken bij het bestreden besluit. Daar komt overigens bij dat deze aliassen ook dusdanig van elkaar, en ook van de in Nederland opgegeven personalia, verschillen, dat er geen sprake kan zijn van een eenvoudige verschrijving.
Dat verweerder ten onrechte spreekt van misleiding of achterhouden van relevante informatie wordt ook niet gevolgd. Eiser heeft immers geen afdoende verklaring gegeven voor de verschillende aliassen in verschillende Europese landen.
6. Verweerder heeft verder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser niet klaarblijkelijk oprechte inspanning heeft geleverd om zijn identiteit en herkomst alsnog aan te tonen. Dat eiser documenten in kopie heeft overgelegd heeft verweerder niet als voldoende hoeven achten omdat eiser wisselend heeft verklaard waarom hij niet over de originelen beschikt.
7. De slotsom is dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser er niet in is geslaagd zijn identiteit, en herkomst aannemelijk te maken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] kan dan de beoordeling van het asielrelaas, de gestelde vrees voor vervolging vanwege eisers gestelde homoseksuele geaardheid, achterwege worden gelaten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134 en van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061