ECLI:NL:RBDHA:2020:12738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/589436 / FA RK 20-1274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en ontzegging van omgang in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak waarbij de moeder, [X], verzocht om voortaan met eenhoofdig gezag over de kinderen belast te worden en de vader, [Y], het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van 1999 tot 2018 gehuwd zijn geweest en gezamenlijk het gezag over hun drie minderjarige kinderen uitoefenden. Na de echtscheiding is de communicatie tussen de ouders verslechterd, wat heeft geleid tot de wens van de moeder om het gezag alleen te dragen. De vader heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen was, gezien de onbereikbaarheid van de vader en de negatieve impact op de kinderen.

De rechtbank heeft ook de omgangsregeling beoordeeld. De moeder stelde dat omgang met de vader schadelijk was voor de ontwikkeling van de kinderen, terwijl de vader betwistte dat hij afstand had genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen grote weerstand vertoonden tegen omgang met de vader en dat het in hun belang was om hen rust te geven. De rechtbank heeft daarom de moeder het eenhoofdig gezag toegewezen en de vader het recht op omgang ontzegd, met de mogelijkheid om na een jaar opnieuw een verzoek in te dienen voor omgang.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-1274
Zaaknummer: C/09/589436
Datum beschikking: 11 december 2020

Gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgang

Beschikking op het op 21 februari 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I. Lamou te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.S. Nolet te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de moeder;
  • het F9-formulier van 21 maart 2020 van de moeder, met bijlagen.
- het verweerschrift van de vader.
De minderjarigen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben zich voorafgaand aan de zitting in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 11 november 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. S. Salhi en mevrouw [naam tolk] als tolk in het Arabisch-Egyptisch;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum huwelijk] 1999 tot [datum echtscheiding] 2018.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats 2] , Egypte.
  • De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 van deze rechtbank is – voor zover van belang – de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan van 14 augustus 2017 deel uitmaakt van de beschikking en is bepaald dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie van € 75,- per kind per maand moet voldoen.
  • In het ouderschapsplan van 14 augustus 2017 zijn de ouders – voor zover van belang – het volgende overeengekomen:
  • Artikel 1.1: ‘de ouders achten het in het belang van de kinderen dat zij na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen blijven uitoefenen.’
  • Artikel 2.1: ‘de kinderen zullen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en op haar adres in de Basisregistratie Personen van de gemeente ingeschreven staan.’
  • Artikel 3.1: ‘de ouders komen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeen dat de kinderen eens in de twee weken het weekend en in de schoolvakanties zo vaak als zij daar behoefte aan hebben bij de vader zullen verblijven.’
  • Artikel 3.2: ‘de ouder bij wie de kinderen op dat moment zijn, brengt de kinderen naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden.’
- Volgens de Basisregistratie Personen hebben de moeder, de vader en de kinderen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt te bepalen dat:
  • de moeder voortaan met eenhoofdig gezag over de kinderen zal worden belast;
  • de zorg- c.q. omgangsregeling, zoals vastgesteld bij voornoemde beschikking, zal worden gewijzigd in die zin dat de vader wordt ontzegd om omgang te hebben met de kinderen dan wel dat de zorg- c.q. omgangsregeling wordt geschorst voor (on)bepaalde tijd,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder doet haar verzoek steunen op de stelling dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Eenhoofdig gezag
De moeder stelt dat de ouders sinds de echtscheiding niet meer met elkaar communiceren en hiertoe ook niet in staat zijn. Dit zal op korte termijn ook niet veranderen, zo is de moeder al meermaals gebleken. De moeder heeft vrijwillig hulp ingeschakeld via het CJG, maar dit heeft niet tot een verbetering geleid. Een nieuw hulpverleningstraject acht de moeder daarom ook niet passend. Verder is de vader onbereikbaar voor de moeder en ziet hij het belang van de kinderen niet in. Het voortduren van het gezamenlijk gezag zorgt ervoor dat de kinderen klem raken tussen de ouders. Nu de moeder de dagelijkse zorg heeft voor de kinderen en dus ook alle beslissingen voor hen neemt, wenst zij belast te worden met het eenhoofdig gezag.
De vader voert verweer. Hij heeft nooit gezagsbeslissingen gefrustreerd door de vereiste toestemmingen te weigeren en daarnaast heeft de vader – ondanks het ontbreken van het contact met de kinderen – de in het ouderschapsplan vastgestelde kinderalimentatie iedere maand aan de moeder voldaan. Ook acht de vader toewijzing van het verzoek van de moeder niet in het belang van de kinderen, omdat hij dan nog verder uit hun leven zal worden verwijderd. De vader erkent dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt, maar wil dit verbeteren via bijvoorbeeld een traject bij Ouderschap Blijft.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat de kinderen duidelijk last lijken te hebben van de strijd tussen de ouders. De Raad adviseert de ouders daarom om te gaan deelnemen aan een traject bij Ouderschap Blijft, om de onderlinge communicatie te verbeteren. Een raadsonderzoek, zoals namens de ouders is geopteerd ter zitting, acht de Raad op dit moment niet geïndiceerd, nu op voorhand de uitkomst van het advies – namelijk het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen de ouders – al duidelijk is.
Gelet op het advies van de Raad heeft de rechtbank deelname aan het traject Ouderschap Blijft ter zitting met de ouders besproken. De vader heeft zich ter zitting bereid verklaard om hieraan deel te nemen, maar de moeder heeft zich hiertoe niet bereid verklaard. Als reden heeft de moeder hiervoor aangegeven dat zij in het verleden al meermaals heeft gepoogd om via vrijwillige hulpverlening de onderlinge communicatie, het onderlinge vertrouwen en het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, maar dat de vader zich hier nooit voor heeft ingezet. Nu de vader zijn houding niet heeft verbeterd, heeft de moeder geen vertrouwen in een positieve afloop van een hulpverleningstraject. Gelet hierop zal de rechtbank de ouders niet verwijzen naar het traject Ouderschap Blijft.
De rechtbank overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders na uiteengaan gezamenlijk het gezag over de kinderen blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:253n tweede lid in samenhang met artikel 1:251 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken is de rechtbank gebleken dat de vader feitelijk al vele jaren geen invulling geeft aan zijn gezagsrecht over de kinderen. Ook tijdens het huwelijk leefden partijen grotendeels apart van elkaar en was het de moeder die de dagelijkse zorg droeg en de dagelijkse beslissingen nam. Het is onwaarschijnlijk dat in deze situatie binnen afzienbare tijd verbetering zal kunnen optreden nu de moeder – wat de reden daarvan ook zij – niet bereid is om aan de onderlinge communicatie te werken. Nu de kinderen hun vader ook al geruime tijd niet hebben gezien, de vader feitelijk geen rol in het leven van de kinderen speelt en de kinderen dit ook niet (zeggen te) wensen en daartegen bij hen consequente en grote weerstand bestaat, acht de rechtbank het anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat alleen de moeder nog het gezag over hen heeft. Zo wordt de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie gebracht. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen.
Nu de rechtbank de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen zal belasten, wordt hierna gesproken over de omgangsregeling in plaats van de zorgregeling.
Omgangsregeling
De moeder stelt zich op het standpunt dat omgang met de vader ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen, nu contact met de vader niet onbelast kan plaatsvinden. Volgens de moeder komt dit doordat de vader de afspraak over de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan na de echtscheiding niet is nagekomen en heeft besloten om afstand van de kinderen te nemen. De kinderen hebben de situatie inmiddels geaccepteerd en hebben ook geen behoefte meer aan contact met de vader. De contactmomenten die wel nog hebben plaatsgevonden leverden stressvolle situaties op bij de kinderen en de jongste plaste hierdoor zelfs in zijn bed. Het laatste contact heeft telefonisch plaatsgevonden rond november 2019. De moeder heeft contact wel altijd in het belang van de kinderen geacht en heeft zich daarom ook tot het CJG gewend. Deze hulpverlening heeft echter niet geleid tot verbetering vanwege het feit dat de vader onvoldoende inzet toonde.
De vader betwist de stelling van de moeder dat hij afstand heeft genomen van de kinderen. Hoewel het klopt dat hij de kinderen afgelopen jaren nauwelijks en het laatste jaar zelfs helemaal niet heeft gezien, komt dit niet door hem, maar door de moeder die elk contact tussen hem en de kinderen blokkeert. Zij is voor de vader niet bereikbaar en reageert niet op berichten en telefoontjes. Ook twijfelt de vader aan de door de kinderen geuite wens om geen contact meer met hem te willen. Dit is volgens de vader ingegeven door de houding van de moeder. Tot slot geeft de vader aan heel graag het contact met de kinderen te willen herstellen. Hierbij begrijpt hij dat dit contact stapsgewijs, en eventueel met een hulpverleningstraject, dient te worden opgebouwd.
Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechtbank ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang op verzoek van de ouders of van één van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Op grond van artikel 1:377a derde lid BW ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts, indien: a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b) de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank overweegt dat, hoewel zij met de Raad van oordeel is dat het in beginsel niet wenselijk is dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen, de rechtbank de vader het recht op omgang onder de huidige omstandigheden toch zal ontzeggen. Gebleken is immers dat de kinderen in raadkamer consequent grote weerstand hebben laten blijken tegen de omgang met de vader. Bij de kinderen ontbreekt op dit moment elk draagvlak voor het vaststellen van een (opbouwende) omgangsregeling met de vader. De rechtbank kan in deze procedure uiteraard niet vaststellen of de weerstand van de kinderen alleen voortkomt uit de omgang met de vader dan wel de door hen daarin ervaren teleurstellingen, of mede is veroorzaakt door de onderliggende echtscheidingsstrijd van de ouders en het feit dat zij bij de moeder wonen en aldus ‘partij’ voor haar hebben gekozen. Vast staat in ieder geval dat de kinderen teleurgesteld zeggen te zijn in de vader en in de vaderrol die hij naar hun mening onvoldoende op zich heeft genomen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij nu rust en ruimte krijgen. De rechtbank verwacht dat dit ervoor kan zorgen dat bij de kinderen daarna weer de benodigde ruimte kan ontstaan om de omgang met de vader te herstellen op een later moment. In dit kader geeft de rechtbank de vader nog mee dat zij van hem verwacht dat hij aan zijn houding gaat werken, met name de wijze waarop hij over de moeder spreekt. De rechtbank geeft aan de moeder mee dat zij van haar verwacht dat zij de kinderen zal ondersteunen in de omgang met de vader wanneer zij aangeven hier behoefte aan te hebben. De rechtbank zal het verzoek van de moeder gelet op al het voorgaande toewijzen.
Tot slot wijst de rechtbank er op dat een ontzegging van het recht op omgang tussen ouder en kind blijkens vaste jurisprudentie een in tijd beperkt karakter heeft. In ieder geval kan na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een nieuw verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling worden ingediend (HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045).

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van [beschikkingsdatum] 2017 van deze rechtbank en de daaraan gehechte onderling getroffen regeling – :
bepaalt dat voortaan alleen aan de moeder, [X] , geboren op [geboortedatum 4] 1970 te [geboorteplaats 2] , Egypte, het gezag toekomt over de minderjarigen:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats 2] , Egypte;
ontzegt de vader, [Y] , geboren op [geboortedatum 5] 1959 te [geboorteplaats 3] , Egypte, het recht op omgang met voornoemde minderjarigen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, kinderrechter, bijgestaan door
mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2020.