ECLI:NL:RBDHA:2020:12658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
09/170006-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van beveiliger tijdens festival met gevolgen voor slachtoffer en verdachte

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling van een beveiliger tijdens het festival 'Westlandse Cross' op 19 juni 2016. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, de negatieve publiciteit die de verdachte heeft ervaren, en het feit dat hij zelf ook mishandeld is door beveiligers na het incident. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de beveiliger, die een gebroken neus opliep door een trap in het gezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde zware mishandeling, en dat het letsel van de beveiliger als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd moet worden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om een schadevergoeding van € 3.569,62 te betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van een onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op verminderd zicht van het linkeroog van het slachtoffer, omdat dit niet kon worden aangetoond. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de gevolgen voor de verdachte, die door de media negatief in het nieuws kwam en zijn baan als jeugdtrainer verloor.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/170006-16
Datum uitspraak: 15 december 2020
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 november 2020. Ter terechtzitting van 1 december 2020 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.M. Kampen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. H. van Asselt, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of verminderd zicht van het linkeroog, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meer schop(pen)/trap(pen) in/tegen het gezicht/hoofd te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meer schop(pen)/trap(pen) in/tegen het gezicht/hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meer schop(pen)/trap(pen) in/tegen het gezicht/hoofd te geven.

3.De bewijswaardering

3.1.
Inleiding
Op 17, 18 en 19 juni 2016 vond het festival ‘Westlandse Cross’ plaats in Honselersdijk, gemeente Westland. In de avond van 18 op 19 juni 2016 was [verdachte] met een groep bekenden aanwezig op het VIP-deck van het festival. Aan het eind van die feestavond, rond 02.00 uur, kreeg de beveiliging de opdracht een persoon van het VIP-deck te verwijderen. Later is gebleken dat het ging om [naam] . Bij het verwijderen van deze persoon heeft beveiliger [slachtoffer] letsel opgelopen.
[verdachte] is in de buurt van de uitgang van het festivalterrein aangehouden door beveiligers en meegenomen naar het backstagegebied, omdat hij er door de beveiliger(s) van werd verdacht het letsel aan [slachtoffer] te hebben toegebracht. Toen de politie even later ter plaatse kwam om [verdachte] over te nemen, zag een politieagent dat [verdachte] op zijn buik op de grond lag met zijn armen en benen wijd en dat hij door zes of zeven beveiligers werd geslagen en geschopt. Daarna bleek dat [verdachte] gewond was.
Het voorgaande heeft geleid tot de start van een onderzoek door de politie, genaamd Dürrenhorn. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het Openbaar Ministerie [verdachte] aangemerkt als verdachte van (een poging tot) (zware) mishandeling van beveiliger [slachtoffer] . Aan beveiligingsbedrijf [naam beveiligingsbedrijf] en projectleider [naam projectleider] is - in verschillende varianten - tenlastegelegd dat zij [verdachte] hebben mishandeld en dat zij de verklaringsvrijheid van verschillende in het onderzoek betrokken personen hebben beïnvloed. Dit laatste is eveneens aan de directeur van het beveiligingsbedrijf, [naam directeur] , tenlastegelegd, in die zin dat hij daar feitelijk leiding aan heeft gegeven.
In deze zaak ligt de vraag voor of [verdachte] , de verdachte in deze zaak, zich schuldig heeft gemaakt aan (een poging tot) (zware) mishandeling van beveiliger [slachtoffer] .
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling, met uitzondering van het onderdeel ‘en/of verminderd zicht van het linkeroog’.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft subsidiair verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde zware mishandeling, indien de rechtbank bewezen acht dat de verdachte het slachtoffer eenmaal in zijn gezicht heeft geschopt. De raadsman refereert zich in dat geval aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Op standpunten van de raadsman zal de rechtbank, indien nodig, nader ingaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de verdachte degene is geweest die het tenlastegelegde geweld heeft toegepast op [slachtoffer] .
[getuige 1] heeft verklaard dat degene die [slachtoffer] in het gezicht heeft getrapt een blauwe spijkerbroek met witte vlekken droeg. [getuige 2] heeft verklaard dat degene die schoppende bewegingen maakte een spijkerbroek droeg met witte verfvlekken en witte schoenen. De verdachte heeft verklaard dat hij een dergelijke broek droeg. De politie heeft na aanhouding witte gymschoenen van de verdachte in beslag genomen. Volgens [getuige 1] werd de verdachte door andere mensen ‘ [naam 2] ’ genoemd, hetgeen de voornaam is van de verdachte. Weliswaar heeft [getuige 2] het over ‘de vader’ (van [naam] ) wat de verdachte niet is, maar het kledingsignalement dat hij van ‘de vader’ geeft, past bij de kleding en schoenen die verdachte droeg.
Op de linkerschoen van de verdachte is ter hoogte van de wreef een bloedspoor aangetroffen dat met een hoge bewijswaarde is te linken aan [slachtoffer] (de matchkans is daarbij kleiner dan 1 op 1 miljard). De rechtbank stelt vast dat de plek op de schoen waar het bloedspoor is aangetroffen, kan passen bij het geven van een trap in het gezicht.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] een trap in zijn gezicht heeft gegeven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kritisch naar de verklaringen van de beveiligingsmedewerkers moet worden gekeken. Zij hadden er immers alle belang bij om de verdachte als zondebok aan te wijzen om hun eigen gedrag van later die nacht te rechtvaardigen.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om de getuigenverklaringen als onbetrouwbaar buiten beschouwing te laten. De aanhouding van de verdachte is immers op aanwijzen van diezelfde [getuige 1] gebeurd kort na het incident bij het VIP-deck, nog voordat de verdachte zelf backstage is geslagen en geschopt. Bovendien ondersteunt het aantreffen van het bloed van [slachtoffer] op de wreef van de schoen van de verdachte de verklaringen van de getuigen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] een trap heeft gegeven.
Voorts zijn door de verdediging twee alternatieve scenario’s genoemd op welke wijze een bloedspoor (dat aan [slachtoffer] te linken is) op de linkerschoen van de verdachte zou kunnen zijn gekomen:
i. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat het bloed van [slachtoffer] mogelijk op de schoen van de verdachte is terechtgekomen, doordat de verdachte later die nacht over het festivalterrein is gesleept en hierbij deels dezelfde route heeft afgelegd, als de route die de bloedende [slachtoffer] na de mishandeling naar de EHBO-post over het festivalterrein heeft afgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting een tweede alternatief scenario naar voren gebracht door te stellen dat [slachtoffer] mogelijk aanwezig is geweest bij de latere aanhouding en/of mishandeling van de verdachte.
De rechtbank gaat voorbij aan deze alternatieve scenario’s en overweegt daartoe als volgt.
Ad i) Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat het terrein nat was en dat er veel bagger lag. Uit bloedspooronderzoek dat is verricht door NFI-deskundigen volgt dat het bloedspoor op de linkerschoen van de verdachte schoon was, hetgeen betekent dat geen vermenging heeft plaatsgevonden met modderig materiaal. Vermenging mag volgens voornoemd onderzoek echter wel worden verwacht als de overdracht van het bloed heeft plaatsgevonden doordat de verdachte over een modderig, hobbelig en nat terrein is versleept waarop bloed van [slachtoffer] lag.
Ad ii) De rechtbank stelt voorop dat de verdachte niet zelf met dit alternatieve scenario is gekomen. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij na de mishandeling niet meer in de buurt van de verdachte is geweest en ook anderszins bevat het dossier geen aanknopingspunten dat de verdachte en het slachtoffer elkaar later die nacht nogmaals zijn tegengekomen. Dat [slachtoffer] in het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte is vermeld als degene die de verdachte heeft aangehouden, lijkt een misverstand te zijn. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat hij de verdachte niet heeft aangehouden en ook uit de getuigenverklaring van [naam politieagent] van 21 december 2016, die het proces-verbaal van aanhouding heeft opgemaakt volgt niet dat [slachtoffer] degene moet zijn geweest die de verdachte heeft aangehouden.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die slachtoffer [slachtoffer] een trap in zijn gezicht heeft gegeven.
3.5.2
Zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag of het letsel van het slachtoffer te kwalificeren valt als zwaar lichamelijk letsel.
De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051) uiteengezet wanneer letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen in ieder geval als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ten aanzien van botfracturen overweegt de Hoge Raad dat, indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst vereist is, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en ernst van het medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. De Hoge Raad overweegt daarbij dat relevant medisch ingrijpen in relatie tot onder meer fracturen ook kan bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Met betrekking tot het uitzicht op herstel overweegt de Hoge Raad dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, maar ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Daarnaast kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
Het letsel van [slachtoffer]
Neus
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij [slachtoffer] een gebroken neus is geconstateerd. Op 29 juni 2016 is het bot onder narcose opnieuw in positie gebracht. Op 27 februari 2017 volgde een tweede operatie van de neus, nadat [slachtoffer] zich in januari 2017 meldde met een lichte scheefstand van de neus, een zeer pijnlijke neusbrug en een scheef tussenschot. In ieder geval op 11 mei 2017 was [slachtoffer] genezen.
De rechtbank leidt hieruit af dat medisch ingrijpen in de vorm van twee operaties noodzakelijk was voor de genezing van de fractuur en dat het uiteindelijk meer dan acht maanden heeft geduurd voordat de fractuur genezen was. Daarnaast volgt uit voornoemde geneeskundige verklaringen dat [slachtoffer] in ieder geval een aantal maanden heeft gekampt met een (zeer) pijnlijke neus. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak tot medisch ingrijpen en de lange herstelperiode is de rechtbank van oordeel dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Linkeroog
De rechtbank overweegt dat het in de tenlastelegging genoemde verminderde zicht van het linkeroog van het slachtoffer in geen van de geneeskundige verklaringen wordt genoemd als gevolg van de trap in het gezicht. Ook uit de door [slachtoffer] ingebrachte medische stukken in het kader van zijn vordering tot schadevergoeding blijkt dat niet. De rechtbank wijst op de brief van oogarts [naam 3] van 15 juli 2016 die als bijlage bij de vordering tot schadevergoeding is gevoegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.5.3
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden waaruit blijkt dat sprake was van vol opzet bij de verdachte. De rechtbank dient daarom te beoordelen of bij de verdachte voorwaardelijk opzet aanwezig was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ) is aanwezig, indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
[slachtoffer] heeft een trap in zijn gezicht gekregen. [getuige 1] spreekt van uithalen met het been en het geven van een trap vol in het gezicht. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte met kracht tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam. In het gezicht en in het hoofd bevinden zich immers vitale en kwetsbare delen. Door met kracht in het gezicht te schoppen, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer hierdoor - op zijn minst - zwaar lichamelijk letsel oploopt. Uit voornoemde uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van de verdachte, namelijk dat hij een harde trap heeft gegeven, leidt de rechtbank voorts af dat de verdachte het risico hierop ook welbewust heeft aanvaard.
3.5.4
Conclusie
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden die volgen uit de genoemde bewijsmiddelen verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, te weten zware mishandeling van [slachtoffer] .
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 19 juni 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een trap in het gezicht te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke termijn met bijna tweeënhalf jaar is overschreden. Daarnaast is de verdachte door dit incident negatief in de media gekomen en heeft hij als gevolg daarvan zijn baan als jeugdtrainer bij [naam voetbalclub] verloren, wat financieel nadelige gevolgen heeft gehad. Voorts dient in het voordeel van de verdachte te worden meegewogen dat hij een blanco strafblad heeft. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zelf buitensporig geweld is aangedaan na zijn aanhouding.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft [slachtoffer] , een beveiliger, tijdens zijn werkzaamheden, een trap in zijn gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer] een gebroken neus heeft opgelopen. De verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor de persoonlijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen grote impact hebben op de slachtoffers daarvan, hetgeen ook uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt. Het heeft maanden geduurd voordat zijn neus eindelijk genezen was. Ondanks dat hij zijn werkzaamheden als beveiliger inmiddels weer heeft opgepakt, is hij zichzelf niet meer. [slachtoffer] denkt nog dagelijks terug aan die nacht en heeft nog vaak slapeloze nachten. Daarbij komt dat mishandelingen in het uitgaansleven niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders gevoelens van onveiligheid kunnen veroorzaken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte d.d. 12 oktober 2020. Hieruit is gebleken dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook na 19 juni 2016, de datum van het incident, is de verdachte niet in aanraking geweest met justitie.
De gevolgen van het incident voor de verdachte
De verdachte is na het incident uiteindelijk bij de uitgang van het terrein aangehouden door de beveiliging. De verdachte is vervolgens meegenomen naar het backstagegebied. Een politieagent die ter plaatse kwam zag dat de verdachte met zijn buik op de grond lag met zijn armen en benen wijd, dat er ongeveer zes à zeven beveiligers omheen zaten en stonden en dat er klappen en schoppen aan de verdachte werden uitgedeeld. Bij de verdachte zijn vervolgens door een KNO-arts assistent een gaatje in het trommelvlies vastgesteld en bloeduitstortingen op de rechteroorschelp. De verdachte is hierbij zijn horloge kwijtgeraakt.
De verdachte heeft als bekende oud-profvoetballer door het incident negatieve publiciteit ondervonden. Hierdoor is het contract van de verdachte als jeugdtrainer bij [naam voetbalclub] niet verlengd, nog voordat de rechtbank de verdachte ook daadwerkelijk schuldig had verklaard. Bovendien is ook de zoon van de verdachte door de media ten onrechte bij het incident betrokken, nu uit het dossier niet volgt dat een zoon van de verdachte op het festival aanwezig was.
Redelijke termijn
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 19 juni 2016, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Op 15 december 2020 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Dat betekent dat de redelijke termijn met bijna tweeënhalf jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
Strafmodaliteit en strafmaat
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie, in overeenstemming met de LOVS-oriëntatiepunten, is geëist. De rechtbank ziet echter, gelet op voornoemde overschrijding van de redelijke termijn en de hierboven omschreven gevolgen die het incident voor de verdachte heeft gehad, aanleiding om te kiezen voor de strafmodaliteit van een taakstraf. De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 150 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.530,80. Dit bedrag bestaat uit € 9.530,80 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft verzocht voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 2.743,47 aan proceskosten.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een totaalbedrag van € 11.620,16, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade dient volgens de ter terechtzitting overgelegde vordering te worden vergoed tot een bedrag van € 6.620,16. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegelicht welke posten volgens haar toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft het volgende genoteerd:
  • € 3.470,25 aan verlies aan verdienvermogen;
  • € 520,- aan huishoudelijke hulp voor de eerste vier weken na 19 juni 2016;
  • € 224,00 aan daggeldvergoeding;
  • € 1.348,40 (€ 1.362,49-14,09) aan medische kosten/eigen risico;
  • € 1.150,06 aan vervoerskosten.
Voor het overige dient de benadeelde partij bij gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk de worden verklaard in de vordering, voor zover het de materiële schade betreft.
De gevorderde immateriële schade van € 5.000,- dient in het geheel te worden toegewezen.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie verzocht deze toe te wijzen op basis van het liquidatietarief.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard of dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de primair bepleite integrale vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat een gedeelte van de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. In dat kader heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij medeschuld heeft aan de door hem geleden schade. Ook betwist de raadsman de gestelde inkomensschade, omdat niet objectief is vastgesteld dat de benadeelde partij niet heeft kunnen werken c.q. inkomensschade heeft geleden. Bovendien blijkt uit de onderbouwing van een vakantie van de benadeelde partij en in dat geval wordt geen inkomensschade geleden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet objectief is vastgesteld dat de benadeelde partij een oogheelkundige afwijking heeft en dat niet is gebleken dat de PTSS-klachten van de benadeelde partij zijn ontstaan door het bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt door de raadsman betwist voor zover dit een bedrag van € 2.500,- te boven gaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “verlies aan verdienvermogen”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering namens de verdachte is betwist en door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de posten “huishoudelijke hulp” en “zelfwerkzaamheid”. Namens de benadeelde is onvoldoende onderbouwd dat deze schade, nog daargelaten of deze in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking zou komen als zijnde een direct gevolg van het gepleegde strafbare feit, daadwerkelijk is geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling van deze posten een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor zover deze betrekking heeft op de post “daggeldvergoeding” ten bedrage van € 224,00. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen voor zover deze betrekking heeft op de post “medische kosten” tot een bedrag van (€ 1.362,49 - € 14,09 =) € 1.348,40. Deze kosten zijn tot voornoemd bedrag voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk verklaren voor een bedrag van € 14,09, omdat uit het overzicht van het eigen risico van de zorgverzekeraar blijkt dat deze kosten geen rechtstreekse schade betreft die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen voor zover deze betrekking heeft op de post “vervoerskosten” tot een bedrag van € 997,22. Deze kosten zijn tot voornoemd bedrag voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk verklaren voor een bedrag van € 172,84, omdat deze kosten naar de rechtbank begrijpt niet door de benadeelde partij zelf zijn gemaakt, maar door zijn familie, die hem kwam opzoeken in het ziekenhuis in Den Haag. Deze kosten betreffen dan ook geen schade die rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Vaststaat dat de benadeelde partij in de persoon is aangetast nu hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen. Ten aanzien van de door de benadeelde partij aangedragen vergelijkbare jurisprudentie overweegt de rechtbank dat in die zaken aanmerkelijk meer of ernstiger letsel bij de slachtoffers is vastgesteld.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover dit de immateriële schade betreft.
Conclusie
Concluderend zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.569,62, voor het gedeelte van € 2.569,62 bestaand uit materiële schade en voor het gedeelte van € 1.000,- bestaand uit immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 juni 2016, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen en partijen over en weer in het gelijk worden gesteld, zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
7.3.5.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte wordt voor het bewezenverklaarde strafbare feit veroordeeld. Hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.569,62, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer] een bedrag van € 3.569,62 (zegge: drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte op de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.569,62 (zegge: drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2020.
Mr. Barensen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016170904, van de politie eenheid Den Haag (onderzoek Dürrenhorn).
1) Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , met bijlagen, opgemaakt op 19 juni 2016, Opsporingsonderzoek I, p. 30-34, voor zover inhoudende:
Op zondag 19 juni 2016 was ik als beveiliger werkzaam op het evenement “Westlandse Cross” te Honselersdijk, gemeente Westland. Tijdens mijn werkzaamheden ben ik zwaar mishandeld.
2) Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , opgemaakt op19 juni 2016, einddossier I, p. 35-36, voor zover inhoudende:
(…) Ik voelde het bloed over mijn gezicht stromen. (…) Mijn neus is (…) gebroken (…) Ik ben opgenomen ter observatie.
3) Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, opgemaakt op 7 november 2016 door [naam 4] , KNO-arts, Opsporingsonderzoek I, p. 45, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - :
[slachtoffer] is op 20 juni 2016 onderzocht. Op scan van het hoofd wordt een breuk van het neusbot gezien.
4) Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, opgemaakt op 4 augustus 2016 door [naam 5] , behandelend arts, Opsporingsonderzoek I, p. 47, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Op 29.06.2016 werd in narcose een repositie van de neusfractuur verricht. Geschatte duur genezing: 4 weken.
5) Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, opgemaakt op 11 mei 2017 door [naam 6] , arts, Opsporingsonderzoek I, p. 52, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - :
Eerste onderzoek hier was op 10.01.2017. Lichte scheefstand van de neus naar rechts met zeer pijnlijke neusrug en scheef tussenschot. Er volgde een operatie van de neus op 27.02.2017. Nu genezen.
6) Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 19 juni 2016, Getuigendossier, p. 12-13, voor zover inhoudende:
Van zaterdag 18 juni 2016 op zondag 19 juni 2016 was ik werkzaam als beveiliger op het festivalterrein van de Westlandse Cross.
(...)
In deze groep zat een man die " [naam 2] " zou heten. Ik hoorde andere mensen hem namelijk op het VIP-deck " [naam 2] " noemen.
(…)
Hierop zag ik dat [naam 2] uithaalde met zijn been en mijn collega [slachtoffer] vol in
zijn gezicht raakte. Ik kan " [naam 2] " als volgt omschrijven:
(…)
- blauwe spijkerbroek met allerlei witte stippen.
Later hoorde ik via collega's dat het ging om [verdachte] , oud-speler van [naam voetbalclub 2] . Vervolgens zag ik via Google dat dit inderdaad dezelfde persoon was, welke ik hierboven heb aangeduid als zijnde " [naam 2] ".
7) Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , opgemaakt op 19 juni 2016, Getuigendossier, p. 25-26, voor zover inhoudende:
Ik ben als beveiligingsmedewerker werkzaam (…). Ik was op zaterdag 18 juni en zondag 19 juni 2016 werkzaam op de Westlandse Cross te Honselersdijk.
(...)
Ik zag dat de "vader" heel dicht bij de "oom" en mijn collega's stond. Ik zag dat de "vader" schoppende en slaande bewegingen maakte richting de collega's die op de grond lagen.
(…)
Ik zal u het signalement van de "vader" geven:
(…)
- spijkerbroek met witte verfvlekken;
- witte gymschoenen.
8) De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 november 2020, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat [getuige 1] heeft verklaard dat ik een blauwe spijkerboek met witte stippen aan had en dat [naam verbalisant] heeft verklaard dat ik een blauwe spijkerbroek aan had met vlekken die op grote verfspetters leken. Ja, die broek had ik aan.
9) het geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt op19 juni 2016 door [naam 7] , hoofdagent van de politie, Opsporingsonderzoek I, p. 18, voor zover inhoudende:
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [naam 2]
(…)
Volgnummer 1
Goednummer : PL1500-2016170904-1594279
(…)
Object : Schoeisel (Schoen)
Aantal/eenheid : 2 St
Merk/type : Nike Air
Kleur : Wit
10) het proces-verbaal van aanvraag benoeming deskundige, opgemaakt op 21 juni 2016, Opsporingsonderzoek I, p. 114, voor zover inhoudende:
Sporendrager
Goednummer : PL1500-2016170904-1594279
SIN : AAJW5430NL
Object : Schoeisel (Schoen)
Aantal/eenheid : 2 St
Merk/type : Nike Air
Kleur : Wit
Bijzonderheden : 1 paar schoenen (links en rechts) maat 44
11) het geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een zware mishandeling in Honselersdijk op 19 juni 2016, opgemaakt op 8 augustus 2016 door [naam 8] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, Opsporingsonderzoek I, p. 120-124, voor zover inhoudende:
De linker- en rechterschoen AAJW5430NL zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de linkerschoen is ter hoogte van de wreef een bloedspoor aangetroffen. (…) Dit bloedspoor is als AAJW5430NL#03 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. (…)
Het bloedspoor met SIN-nummer AAJW5430NL#03 bevat celmateriaal dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De matchkans is kleiner dan één op één miljard.